20e dag, vrijdag 1 juli 2011. Sightseeing: San Juan de la Peña, 52 km.

juli 31, 2011

Nieuwe klooster van San Juan de la Pena

Vandaag staat een bezoek aan het Monasterio van San Juan de la Peña op het programma. Dit monasterio lig een kilometer of 30 ten zuiden van Jaca, op een heuvel. Jaca ligt op828 meter, het monasterio op1230 meter. Klimmen dus. Na het douchen even eten en dan weg. Eén van de mannen die de camping runnen spreekt wat Engels. Ik vertel hem wat mijn plannen zijn. Hij wijst naar de bergtoppen in het zuiden. Dáár ligt het monasterio. En, zegt hij, op de terugweg moet je de route nemen over Sta. Cruz de la Serós. Dat is een mooi dorpje en ze hebben er bijzondere keramiek. Ik knoop zijn adviezen in mijn oren.

Omdat ik proviand voor onderweg nodig heb moet ik even langs de supermarkt. Geen probleem, ik kom er toch langs. Helaas gaat de super pas om 09:15 open. Zoals gebruikelijk in Spanje. Vóór negen uur is alles nog dicht. Ik koop bananen, koeken en cola. De koeken zijn per stuk verpakt. Aan de kassa blijkt dat je ze moet afwegen. Ik snel terug naar de koekafdeling en weeg de drie koeken. Nadat ik de winkel uit ben, rijd ik naar Jaca en ik ga op de rotonde rechtsaf. Het gaat vrijwel meteen omhoog. Drie uur heb ik nodig om ruim 30 kilometeraf te leggen. Dan ben ik bij het Monasterio San Juan de la Peña, Nuovo. Het nieuwe monasterio. Het oude, verlaten monasterio San Juan de la Peña ligt verderop, 100 meter lager. In het nieuwe monasterio koop ik kaartjes voor beide monasterio’s. Dat kan prima. Het is twaalf uur en ik heb de tijd tot twee uur. Dan sluiten ze de boel om rond vier uur, half vijf weer een paar uurtjes open te gaan. In het nieuwe monasterio is een levensgrote opstelling te zien van het leven in de middeleeuwen. De opstelling is deels een authentieke opgraving, deels recent in elkaar gezet. Er staan beelden bij die de monniken die het zware werk deden moeten voorstellen: de monnik-bakker, de monnik-smid etc. Iets voor deze opstelling kwam ik door een grote brede zaal. Vrij leeg maar op een van de muren was de Camino Francés afgebeeld. Het hele traject van de Pyreneeën naar Santiago. Ik stond er naar te kijken samen met een kleine jongen en zijn begeleider. Ze hoorden volgens mij bij een gezelschap van kinderen onder begeleiding dat al wat verder was. Ik vertelde dat ik deze route aan het fietsen was en waar ik vandaan kwam. Ja, dat was wel een eind weg. Het jongetje vertelde enthousiast –via zijn begeleider– dat hij aan de route woonde. Hij wees de plek aan. Een stukje voor Belorado, als ik me goed herinner.

Oude (verlaten) klooster San Juan de la Pena

Daarna daal ik af naar het oude monasterio. Terwijl het nieuwe monasterio een groot vrij nieuw gebouw is, in het open veld, is het oude monasterio een stuk kleiner en als het ware in de rotswand geduwd. De rotswand hangt er bijna helemaal overheen. Je kunt er geen auto’s parkeren. Wil je het bezoeken dan moet je met een busje mee dat pendelt tussen het nieuwe en het oude monasterio. Ik hoef dat busje niet te gebruiken, want ik ben met de fiets.

Die parkeer ik pontificaal voor het oude monasterio. Ze zullen weten dat ík hier ben. Ik ga naar binnen en begin bij de zaal die voor een deel onder de grond ligt. Er zijn verschillende ruimtes. In een ervan staat een replica van de Heilige Graal.

Replica van de Graal (?)

Het origineel is hier ooit honderden jaren lang bewaard. Waar het origineel nu is, staat er niet bij. Ook is er een waterbron. Er sijpelt water uit de berg in een soort put. Het is er vrij donker. Enkele lampen zorgen voor wat licht. Dan ga ik naar ‘boven de grond’. Ik loop een paar ruimtes door en kom weer buiten. Er staan vrij kleine pilaren in de vorm van een rechthoek. De meeste pilaren zijn met elkaar verbonden door een stenen boog. Er zit geen dak op. Eigenlijk wordt het dak gevormd door de overhangende rotswand een paar meter boven de pilaren. Veel pilaren hebben bovenaan een sculptuur van steen. Elke sculptuur is anders. Ik kijk ernaar, maar ik weet niet wat het allemaal voorstelt. Uiteraard wordt er gefilmd en gefotografeerd. Ik ben niet helemaal alleen, maar probeer de foto’s en video zo te maken dat het wel lijkt alsof.

Oude klooster San Juan de la Pena

Tegen tweeën, de mevrouw van de entree maakt aanstalten de zaak te sluiten, vertrek ik. Ik daal over een prachtige route naar Sta. Cruz de la Serós. Het weer is ook prachtig. In dit dorpje vind ik de keramiek die de man op de camping me beloofd had. In een geweldig mooi winkeltje koop ik een torentje,12 cmhoog. Het lijkt op de romp van een molen. De kap van de molen bestaat echter uit een stuk of zes spijlen met een dakje erop. Op het dakje ligt een steen. De meneer in de winkel (de maker van het spul) legt uit dat de steen er ligt om heksen af te schrikken. Het keramieken voorwerp wordt goed ingepakt. Samen met de winkelier heb ik het plan uitgewerkt om het per post naar Nederland te sturen, om het niet mee te hoeven sjouwen naar Santiago. Grote kans dat het die tocht niet heelhuids zou overleven. Het zal nog dágen duren voordat ik de kans krijg het object te versturen.

Santa Cruz de la Seros

Dan is het tijd om iets te eten. Ik vind al snel een restaurant en nestel me op het terras buiten, onder het gebladerte. Er zit een Spaans gezelschap lekker wat te drinken en te kletsen. De juffrouw van de bediening vraagt of ik wat wil eten en of ik binnen of buiten wil zitten. Buiten graag. Dat lijkt normaal, maar dat is het niet. Spanjaarden eten rond het middaguur meestal binnen. In de comedor. Ook het gezelschap vertrekt naar binnen als de tafel gedekt is. Ik denk dat ze het buiten te heet vinden. Ik bestel als voorgerecht Migas de Pastor con H. frito y uvas. Een perfecte keuze krijg ik als compliment. Migas de Pastor zijn (volgens internet) ‘soldaatjes’ en gemaakt van reuzel, rauwe ham, stukjes brood en knoflook. De H. frito staat waarschijnlijk voor huevo frito, gebakken ei. De uvas zijn natuurlijk druiven.Als hoofdgerecht Costillas de Ternasco de Aragón. Lamsrack zouden wij zeggen. Maar dan wel van lammetjes uit de streek waar ik ben: Aragón. Nagerecht: Tabla de queso  manchego. Deze kaas is heel populair in Spanje. Ik ben bijna klaar met eten als een van de drie Goirlese musketiers zijn hoofd om de deur van het terras steekt. Hij heeft mijn fiets zien staan, is afgestapt en het restaurant doorgelopen tot hij mij achteraan op het terras vond. Sympathiek! Als we elkaar wéér zien, zullen we een biertje drinken. Dat zal niet gebeuren. Ze liggen op me voor en ik haal ze niet meer in. Inmiddels heb ik op hun blog de namen van de drie avonturiers gevonden: Pieter van Lieshout (hem hielp ik in Cahors met zijn wifi-verbinding), Kees Wouters en Johan van Breugel.

Johan heeft zonet (in Sta. Cruz de la Serós) zijn kop laten zien. Ik vroeg hem of ze het monasterio nog hadden kunnen bezoeken. Ja, maar alleen het nieuwe. Het oude was vanwege de siësta dicht. Vanochtend zijn ze uit Canfranc vertrokken. Ze hebben met bagage en al de 30 km naar San Juan de la Peña geklommen en fietsen nu verder richting Puente la Reina de Jaca. Gisteren stonden ze om vijf uur ’s middags, koud en afgemat op de Col du Somport. Ze hebben de klim vanuit Oloron in één keer afgelegd. En nu deze klim en afdaling. In totaal een kleine 40 kilometer van Jaca via San Juan de la Peña, naar het punt waar de weg vanuit Sta. Cruz de la Serós uitkomt op de N240. Niks gezien (behalve even het nieuwe monasterio San Juan de la Peña), terwijl de redelijk vlakke weg van Jaca rechtstreeks naar dat punt maar elf kilometer is. Ik snap niet veel van zo’n planning. Of misschien hebben ze helemaal geen planning en hanteren ze het concept ‘we zien wel’.

Camping Victoria in Jaca

Om vier uur ga ik terug naar de camping. Ik rijd de elf kilometer oostwaarts en kom Jaca binnen aan de kant waar de camping ligt. Nog even langs de super, 200 meter verder en ik kan weer vooruit vandaag. Omdat ik vanmiddag uitgebreid heb gegeten ben ik deze avond snel klaar: meloen (een groene rugbybal), kaas en wijn. De cider die ik in Frankrijk regelmatig dronk heb ik ingeruild voor lambrusco, een lichte, verfrissende Italiaanse wijn.

Een van de campingmannen komt nog even langs. Hij heeft zich vergist. Ik heb maar voor één nacht betaald. Of ik even kan meekomen. In het kantoortje is zijn collega bezig met een router uit te pakken. De camping krijgt wifi. Ik kan er helaas nog geen gebruik van maken. Ik betaal en ga terug naar mijn tentje.

Nog even wat rommelen (afwassen en zo) en dan ga ik slapen.

21e dag, zaterdag 2 juli 2011. 20e etappe: Jaca – Sangüesa, 117 km.

juli 31, 2011

Er begint schot in te komen, nog maar 820 km

Het is weer acht uur als ik vertrek. De etappe verloopt heel voorspoedig want het is veel dalen. Vandaag zal ik netto bijna 400 meterdalen. Al snel kom ik bij het stuwmeer ‘Embalse de Yesa’ in de rivier Aragón. Het water is turquoise. Ik stap af en ga door wat struiken naar de rand van het meer. Video en foto. Ook maak ik een foto van de brug over de Rio Esca die in het stuwmeer uitmondt. De weg langs het stuwmeer, ruim 25 kilometerlang, heeft prachtige uitzichten op het meer en de overkant. Om 12:30 ben ik al in Yesa. Ik ga restaurant Yamaguchi binnen. De keuken gaat om één uur open. Intussen kan ik even op internet want ze hebben wifi. Tegen enen word ik aan tafel uitgenodigd. Ik eet er erg lekker. Onthouden deze zaak. Omdat het zo voorspoedig gaat ben ik al midden op de middag in Sangüesa. Het is hier Baskenland. In het Baskisch heet het plaatsje Zangoza. Ik fiets de hoofdstraat helemaal door. Alles is er nog in ruste. Geen mens te zien, behalve een pelgrim. Hij spreekt me aan, want hij herkent de fiets als een Nederlandse fiets; er zit een reflector op de bagagedrager. Hijzelf woont in Eersel en heeft zijn intrek genomen in een albergue een stukje verderop. Ik moet een zijstraat van de hoofdstraat in en dan vind ik het wel.

Stuwmeer in de Rio Yesa

Er hangt een zwart bord aan de gevel. Hij loopt, en is weken geleden in Nederland vertrokken. Zijn plan is om in 110 dagen naar Santiago te lopen. Ik besluit ook naar ‘zijn’ albergue te gaan. Er is niemand om me bij te melden, maar de deur is open en er zijn meer pelgrims. Op de 1e etage zoek ik een stapelbed uit. In tegenstelling tot veel anderen slaap ik graag boven. De meeste bedden onderin zijn al bezet, maar veel bedden bovenin zijn nog leeg. Ik neem er eentje in een hoek en pleur de bagage op het bed. Deze is vannacht van mij, betekent dat. Omdat het nog vroeg is, wil ik naar het Monasterio de Leyre. Ik kleed me snel om; mijn fietskleding vervang ik door wat fatsoenlijkere kleding. Vooral de broek over mijn fietsbroek ziet er niet meer uit. Ik draag deze broek al vanaf de eerste dag. Het is een handige broek, vooral vanwege de diepe zakken. Gewone fietsbroeken met zeem in het kruis hebben die niet. En ik vind zakken in mijn broek toch wel erg handig. Ik trek mijn fietsshirt uit en verruil het voor een gewone blouse met korte mouwen. Dan bekijk ik hoe ik bij het monasterio kan komen. Dat kan op twee manieren: terug naarYesa via de weg die ik net heb afgelegd. Of via de NA-127 naar Liédena, dan richting Yesa en net voor Yesa linksaf. Ik kies ervoor niet de weg van vanmiddag terug te rijden. Helaas kijk ik wat slordig en mis ik het tekentje > in de weg van Liédena naar Yesa. Naar Liédena is geen probleem. Lekker dalen. Maar dan moet ik rechtsaf en dan volgt een behoorlijke klim van ongeveer vijf kilometer. De weg naar het monasterio is nog eens een klim. Deze keer maar vier kilometer maar wel met grote stukken à 10%. Om half zes ben ik bij het monasterio de Leyre. Ik ga de kerk van het monasterio binnen. De deur van de kerk kan ik openen. Ik kijk wat rond. Een andere bezoeker gooit geld in een gleufje en het licht gaat weer aan. Ik film en fotografeer. Daarna ga ik naar de andere kant van het complex.

Crypte in het Monasterio de Leyre

Daar is de officiële ingang. Er is daar ook een ingang van een hotel. Blijkbaar baten de monniken een deel van het complex uit als hotel. Er is ook een bar waar ik een drankje kan kopen. Ik koop een kaartje om kerk en crypte te bezoeken. Een mevrouw geeft me een sleutel waarmee ik de kerkdeur kan openen. Na bezichtiging de deur graag sluiten en de sleutel terugbrengen. Met de sleutel kan ik ook het licht aanmaken. Ik kijk verbaasd. De deur van de kerk is gewoon open zeg ik. Nee hoor, zegt ze, de kerkdeur is gesloten. Ik ga maar niet in discussie. Mijn Spaans staat dat niet toe. Ik ga terug naar de kerk en ga door de open deur naar binnen. Er zijn nog meer mensen binnen. Dan realiseer ik me dat ik een probleem heb. Als ik wegga en de deur sluit zet ik de andere bezoekers gevangen. Dat zullen ze niet leuk vinden. Ik moet ze dus naar buiten jagen voordat ik zelf naar buiten kan. Hoe zal ik dat doen? Het probleem lost zich gelukkig vanzelf op. Ze vertrekken en er komt niemand meer naar binnen. Dan ga ook ik en ik sluit de deur. Op de deur staat aangeplakt wanneer de gezangen zijn. Om zeven uur zingen de monniken de vespers. Lijkt me interessant om mee te maken. Ik ga terug, lever de sleutel in en vervolgens wijst de mevrouw van de entree me de deur van de crypte. De crypte is erg mooi, zoals de meeste crypten. Ik zie enorme granieten kolossen die de kerk erboven dragen. Maar elke kolos staat op een ogenschijnlijk fragiel pilaartje. Het pilaartje heeft maar een doorsnee van naar schatting30 cm. De kolos erbovenop is wel een meter in doorsnee. Of verkijk ik me? Ik film weer en maak weer foto’s.

Dan overbrug ik de tijd tot zeven uur met een bezoek aan de bar. Ik neem een pils (Mahou) en een bocadillo met warme worstjes. Om zeven uur zorg ik weer in de kerk te zijn. Omdat ik nog terug moet naar Sangüesa, kan ik maar kort blijven. Tot tegen half acht. Want het is nog een uur fietsen naar de albergue, schat ik. Het gezang van de monniken valt wat tegen. Best wel sfeervol maar ik heb wel ‘ns mooier Gregoriaans horen zingen.

Monasterio de Leyre

De albergue zit inmiddels tjokvol. Ook is de hospitalero geweest en heeft geconstateerd dat één pelgrim nog niet betaald heeft. Ik dus. Johan, zo heet de pelgrim uit Eersel, heeft hem verteld hoe het zit. Hij weer niet waar ik ben, maar hij zal me inlichten. Komt goed. Ik hoor het verhaal van Johan aan en duikel vijf euro op. Daarna gaan Johan en ik nog naar een kroegje voor een laatste drankje vandaag. Hij biedt me een biertje aan; ik hem een orujo de hierbas. Dat kent hij niet, maar hij herkent het wel. Hij zag anderen het spul drinken. Zo zit ik weer snel in mijn rol als ‘reisleider’: anderen laten kennis maken met de leuke dingen van het (buiten)land. Vandaag 117 km en 33 graden; morgen onweersbuien. Terwijl ik de aantekeningen maak voor dit verslag, zitten naast me enkele Spaanse pelgrims te eten wat ze net gekookt hebben in ’t keukentje van de albergue. Het is kwart voor tien ‘s avonds. Een normale etenstijd in Spanje. Ik neem mijn medicijn en ga om tien uur slapen. De normale bedtijd in een albergue.

22e dag, zondag 3 juli 2011. 21e etappe: Sangüesa – Estella, 93 km.

juli 31, 2011

Ik neem afscheid van Johan. Hij gaat te voet verder, ik ga fietsen. Het is nog zeer vroeg. Om vijf uur begonnen de eerste wandelaars al op te staan. Ze vertrokken in het donker. Met lampen op hun voorhoofd. Het ontbijt komt uit de Bijenkorftas. Ik zet thee zoals elke ochtend. De meegenomen theezakjes zijn allang op; ik heb nu earl grey-theezakjes die ik ergens in Frankrijk gekocht heb. Dertig stuks in een doosje.

Gravelpad door donkere tunnel

Ik fiets weer naar Liédena, waar ik gistermiddag ook was. Maar nu ga ik daar linksaf en laat de beklimming rechts liggen. Via wat smalle weggetjes, deels gravel, kom ik in de buurt van Lumbier. Daar moet ik weer een gravelpad op. Het is het traject van een oude spoorlijn. De bielzen en rails zijn weggehaald. Nadat ik al een heel eind gravel heb afgelegd doemt een rotswand op. Er loopt een tunnel door de rots. Voor de ingang van de tunnel ontmoet ik twee wandelende pelgrims uit de albergue. Het is een jong Spaans stel. Zij spreekt een paar woorden Duits. Ze treuzelen wat bij de tunnelingang. Je ziet alleen een pikdonker gat. Zij (maar ook ik) moeten er toch echt doorheen. Een andere weg is er niet en teruggaan is geen optie. Ik fotografeer nog wat, o.a. het bord dat bij de ingang van de tunnel staat. Er staan gieren op afgebeeld. Na een paar slokken water ga ook ik de tunnel in. Het Spaanse stel is me voorgegaan. Na een paar meter rijd ik in het pikdonker. Werkelijk geen hand voor ogen te zien. Ik hoop maar dat de weg rechtdoor loopt. Want anders botst ik zo tegen de rotswand. Ik zie helemaal niks. Licht moet ik hebben. Ik zet de dynamo aan en probeer een stukje te fietsen. Dat gaat langzaam en de lichtopbrengst is navenant. Het helpt nauwelijks. Maar ik ben weer een paar meter verder. Ik doe nog een poging om licht te genereren. Weer een paar meter. En dan gloort er licht aan het einde van de tunnel. Ik snap de betekenis van deze uitdrukking nu pas echt goed. Je wordt er gewoon opgelucht en blij van. Het is nu niet meer lastig.

Kloof, gemaakt door de Rio Iratie

Nadat ik de tunnel uit ben stop ik weer. Links, diep onder in de kloof stroomt de Rio Irati. Rechts is een bergwand, vele meters hoog. Ik ben in een kloof. Hoe lang die is weet ik niet maar voorlopig is er geen einde te zien. Ik film weer wat. Dan weer verder. Daar zit het Spaanse stel links in de berm van het pad. Ze roept me in het Duits na dat er gieren zitten. En inderdaad, een stukje verder zie ik boven op de rotsen aan mijn rechterhand een stuk of wat gieren zitten. Ik stap af voor foto en video. Zitten ze daar zo maar? Of wachten ze tot een vermoeide pelgrim het opgeeft en hier gaat liggen creperen. ’t Zou goed kunnen. Behalve pelgrims zullen hier niet veel mensen komen. Verderop komt er nog een tunneltje. Het is wat korter, ook het stuk waar het pikdonker is. Dat is deze keer maar kort.

In Tabar wijk ik een klein stukje van de route af om een oude brug over de Rio Irati te fotograferen. Ik ga weer terug naar de route en vervolg mijn weg. Ik kom in een geweldig mooie vallei. Links ligt Induraín. Een gehucht van een paar huizen/boerderijen. Het is de geboorteplaats van Miguel Induraín, een wielrenner die begin jaren ’90 vijf keer de Tour de France won. Volgens wikipedia is Induraín in Villava geboren, een voorstadje van Pamplona, dertig kilometer hier vandaan. Pamplona is de grote stad hier in de buurt. Induraín zal wel in een ziekenhuis geboren zijn, maar dat telt niet. Thuis bevallen in Induraín is toch wel wat link. Zou er ooit een vroedvrouw komen? Ik denk van niet.

Oude kerk in Artaiz, de mis is net uit

Ik geniet geweldig van het fietsen door de vallei. Zo zal de vallei van Ayla uit de boeken van Jean M. Auel eruit gezien hebben, beeld ik me in. Er wordt veel graan verbouwd, maar er zijn ook weiden. De vallei is breed, aan beide kanten rijzen de bergen op. Ik arriveer in Artaiz. De kerk is net uit, de pastoor doet de kerk op slot en verdwijnt gehaast. De parochianen hebben helemaal geen haast. Het is zondag en dan wordt er niet gewerkt. Alhoewel, in de vallei werd volop gewerkt. Ik zag verschillende grote dorsmachines. Die maaien het koren en dorsen het meteen. Er staat een trekker met aanhanger in de buurt om de dorsmachine regelmatig leeg te maken en een volle aanhanger graan af te voeren. Onder de parochianen, mensen op leeftijd, bevindt zich een Spaanse heer die een paar jaar in de US heeft gewerkt. Hij vertelt wat over de vallei in het Engels. En over de oogst die gaande is. Zijn broer woont in een dorp waar ik vanochtend doorheen ben gekomen. Leuk om te weten. Verder legt hij uit dat de kerk van Artaiz een heel oude romaanse kerk is. Op internet is er een site aan gewijd: http://www.arquivoltas.com/6-Navarra/Artaiz01.htm.

De fietstocht gaat voorspoedig, want het is nog steeds voornamelijk dalen. Niet zoveel als gisteren, maar het gaat toch regelmatig naar beneden. Zeker nadat ik de vallei uit ben. In de vallei was het in het begin toch nog wel wat klimmen. Dan kom ik bij de Iglesia Sta. María de Eunate. Deze kerk staat helemaal alleen in het landschap, een stukje voor Puente la Reina. De kerk is een van de topstukken van de Camino. Ik ga er binnen en film lopend ook nog een stukje van het Caminopad dat richting de kerk loopt. Toch nog een beetje de ervaring van een lopende pelgrim. Bij de kerk zijn meer mensen. Toeristen en pelgrims. Ik zie de ene pelgrim de ander helpen met voedsel en met de verzorging van de voeten.

Brug over de Rio Arga in Puente la Reina

Om 13:00 uur ben ik in Puente la Reina. Een belangrijk punt, want vanaf nu is de Camino bekend terrein. Dat begint al bij een klein restaurantje annex tapasbar. Ik ben daar al twee keer geweest. De eerste keer in 2008 heb ik daar een foto gemaakt van Jalil, een manneke van een jaar ongeveer. Daarna was ik er met Ietje in 2009. En nu weer. De vader van Jalil –dat kan niet missen– staat achter de bar. Ik bestel eerst een bier en ga buiten op het terras zitten. Ik bel Ietje. Terwijl ik bel komt er een processie aan. Meteen onderbreek ik het gesprek (ik bel wel terug) en leg de processie op video vast. Daarna ga ik binnen bij ‘Jalil’. Op dat moment kan ik me de naam van ’t manneke niet herinneren, maar ik heb Ietje gevraagd zijn naam op te zoeken. Ik krijg een sms’je: Jalil. Ja, nu weet ik het weer. De vader van Jalil heeft me al lekkere tapas geadviseerd. Een tapa is een schaaltje piementos, de ander is een stukje stokbrood met een pittige worst. Ik ‘moet’ ze samen opeten. De combinatie is het lekkerst, weet de vader van Jalil.

Calle Mayor in Estella

Maar ik moet verder. Ik vraag nog hoe het met Jalil is en dan is het ijs natuurlijk helemaal gebroken. Jammer dat ik weg moet. De volgende halte is Estella. Tevens het einddoel van vandaag. Ik weet dat na de beroemde brug over de Rio Ega, een pittige klim op het programma staat. Inderdaad, pittig. Ik bereik Estella. Inmiddels zijn de aangekondigde onweersbuien in de buurt aangekomen. Her en der is de lucht donkergrijs. Ik ga het stadje in. Alle wegen in Estella lopen omhoog zo lijkt het. De ene al steiler dan de ander. Ik sleur (al fietsend) mijn fiets zuchtend en kreunend omhoog en volg de borden ‘albergue parrochial’. Dat lijkt me het beste. Lekker slapen onder het toeziend oog van de pastoor. Mogelijk kijkt zijn baas ook mee. Veiliger kan niet. Ik vind de albergue, na eerst een stuk te ver omhoog te zijn gefietst. Verspilde moeite. En –als ik de poortwachter van de albergue mag geloven– met het gevolg dat ik niet meer in de albergue terecht kan. Hij heeft nét de laatste plek vergeven aan een pelgrim, een mevrouw. Zijn verhaal stinkt. De albergue staat onder toezicht van de parochie en dus zijn de bokken van de schapen gescheiden. Iets wat in gewone albergues niet het geval is. Daar slapen mannen en vrouwen (meestal) op een en dezelfde zaal. Maar hier niet. Er is een dames- en herenafdeling. Dus de plek die vergeven is, kan dus niet ‘mijn’ plek geweest zijn. De pelgrim was immers een vrouw. Maar oké, als je geen plek krijgt heb je geen poot om op te staan. Ik krijg een plattegrond van Estella. Niet van de poortwachter, want die heeft hij ook niet meer, maar van een andere pelgrim die het gesprek toevallig meekrijgt. Het gaat overigens in het Engels. De poortwachter spreekt die taal goed; mogelijk is het zijn moedertaal.

Hostal in Estella

Hij wijst een paar hostals aan waar ik eventueel kan overnachten. Eén ervan kan hij bijzonder aanbevelen. Of ik nog wel een stempel kan krijgen, vraag ik. Of zijn die ook op? Lachend zet hij een stempel in mijn credential en ik krijg nog wat zalvende woorden na. Ik vertrek en ga weer naar beneden, naar het begin van de hoofdwinkelstraat, de Calle Mayor, die Estella in loopt. Ergens aan het einde van deze straat bij het Plaza de Santiago vind ik een van de hostals. Het ziet er prima uit en ik boek een kamer. Daarna verken ik de stad. Ik zie bijv. het stationsgebouw en de brug over de Rio Ega. Ik pik een terrasje. ’s Avonds slenter ik nog wat door stad. Op het Plaza Puertao del Pontón bestel ik een maaltijd. Ik geniet van een jamón ibérico en ander lekkers dat de ober me voor zet. Het onweer is uitgebleven. De dreigende wolken lijken weg. De avond valt en het wordt donker. Morgen is er weer een dag. Ik slaap heerlijk in een echt bed.

23e dag, maandag 4 juli 2011. 22e etappe: Estella – Navarette, 70 km.

juli 31, 2011

Estella, stationsgebouw

Het is ochtend in Estella. Zoals in heel Spanje duurt het even voor iedereen wakker is. Spanje lijkt pas wakker te worden na negen uur. Ik heb geen idee wanneer de fabrieken en de metselaars beginnen maar de lokale retail houdt de deur op slot tot na kwart over negen. Behalve misschien een enkele, kleine kruidenier. In Estella ervaar ik dit aan den lijve. De grote winkels en supermarkten zijn nog potdicht als ik wil vertrekken. Ook alle kroegen en cafés. Niks is open. En ik wil ontbijten . In elk geval wat eten, want zonder eten kan ik niet gaan fietsen. Alles is dicht, behalve één klein kruideniertje aan de Calle Mayor. Ik fiets deze straat door –naar beneden– op weg naar een punt van herkenning op de fietsroute. Ik koop wat etenswaren. Omdat ik Estella een beetje ken hoop ik dat in de cafés aan het begin van het stadje, waar de N-1110 Estella schampt, iets te eten valt. Niks hoor. Alles is dicht. Behalve een klein kruideniertje aan het Plaza de San Augustin. Het pleintje waar Arjan en ik in 2008 ‘s ochtends koffie hebben gedronken. Maar toen kwamen we van Puente la Reina en was het inmiddels tien uur geweest. Ja, dan zijn de Spanjolen wel wakker, onderhand.

Ik stap bij de kruidenier binnen en scharrel een ontbijt bij elkaar. Twee cola, koek en wat fruit. Op een bankje op het plein Plaza de San Augustin eet ik het allemaal op. Naast me staat een vrachtwagen bier te lossen. Dat weer wel. Niet iedereen is nog in diepe slaap. Daarna zoek ik uit hoe de route loopt. Die gaat over de ‘middeleeuwse’ brug in Estella over de Rio Ega. Een steil bruggetje. Uiteraard. In de middeleeuwen waren er nog geen fietsen. Maar ik meen te weten dat deze brug dateert uit 1971. Wel met gebruikmaking van oude tekeningen, maar toch. Wie bouwt er een brug waar elke fietser moeite mee heeft. Ja, ik weet het antwoord. De gemeente Helmond. Die heeft ergens richting Bakel in de bossen een brug over een doorgaande weg liggen die voor een normale fietser niet te nemen is. Zelfs ik, met de versnelling 1:1, moet een enorme krachtsinspanning leveren om tegen deze brug omhoog te komen. Hiermee vergeleken is de brug in Estella een makkie. Ik denk zelfs dat een elektrieke fiets de brug in Helmond niet trekt. Daar sta je dan met je hulpmotor.

Estella, brug over Rio Ega

Terug naar de fietsroute. Ik fiets de brug over de Rio Ega over en kom in de nieuwe wijken van Estella. Weg is het idee dat de stad al ver voor de Middeleeuwen bestond. Ik stop om even op de kaart te kijken. Een paar pelgrims te voet, die met hetzelfde probleem kampen als ik vanochtend (geen enkele winkel is open), zien de tas met proviand achter op mijn fiets. Ze vragen waar ergens een supermarkt of kruidenier is. In de stad daar beneden, aan de overkant van de rivier. Voor voetgangers geen doen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik een Lidl, even verderop. Wel omhoog, maar ja, dat moet je er maar voor over hebben en bovendien, de winkel ligt aan de route naar Santiago. Ik roep naar de pelgrims: ‘Daar is een Lidl’, maar ik betwijfel of ze het verstaan hebben. Ik denk dat het buitenlanders waren, die Spaans slecht verstonden. Het zijn geen Spanjaarden die slecht Spaans verstonden; want dan hadden ze wel gereageerd.

Irache, niet in 2011 maar in 2009

Ik ga verder. Op korte termijn moet ik Irache zien. Ik bedoel de richtingaanwijzers naar de beroemde gratis wijn- en watertap bij het Monasterio aldaar. Binnen nu en een paar kilometer moet ik dan linksaf, en na twee, zeg driehonderd meter moet ik er zijn. Het mislukt weer, net zoals in 2008. Ik mis de wijntap van Irache. Geen idee waar dat aan ligt. Ik ben er al een stuk voorbij als ik merk dat ik Irache gemist heb. Teruggaan is me teveel. Ik ken de wijntap uit 2009 toen ik hier was met Ietje in de auto. Dus ik weet wat ’t is. Maar belangrijker: ik ben nog steeds aan ’t klimmen en Irache ligt lager. Opnieuw klimmen dus. Dat heb ik er niet voor over. Maar raar blijft het wel. Ik zoek naar een verklaring, maar kan ‘m niet vinden.

In Villamayor de Monjardín stop ik voor een break. Ik eet wat. Er komen meer pelgrims aangefietst. Bij een huis aan de weg vlakbij is iemand aan ’t werk. Een van de pelgrims vraagt hem om water. Dat kan, de man loopt naar een kraantje aan  de voorgevel van zijn huis en tapt wat. Ik zie dat en krijg een idee. Dat kan ik ook. Nadat iedereen weg is tap ik water en vertrek. Om 11:00 uur ben ik in Los Arcos. In 2008 volgden we de N111a die het plaatsje rechts laat liggen, nu rijd ik er naar toe. Ik stop bij een café voor een kop koffie en wat te eten. De barkeeper heeft voor iedereen tijd, behalve voor mij. Hij ziet me wel, gebaart ‘ik kom er zo aan’, maar alle andere –later binnengekomen klanten– gaan voor. Ik bewaar even mijn geduld, dat heb ik inmiddels wel geleerd, maar dan is het genoeg. Ik ga weg en zoek een ander café. Daar drink ik koffie en eet ik wat. Noodzakelijk, want de dag is nog lang. Ik heb nog steeds het keramieken torentje uit Sta. Cruz de la Serós aan mijn stuur bungelen. Ik durf het niet in een tas te stoppen, bang dat het stuk gaat. Maar nog steeds geen Correos (postkantoor) gevonden. Ik ga in Los Arcos naar de VVV. Die kunnen me vast helpen. Ja, er is een Corrreos in Los Arcos, maar ik tref het niet. Het kantoortje is vandaag open tussen negen en elf uur. Het is kort na elven. Jammer, maar helaas. Ik moet het maar ‘ns proberen in Logroño. Dat is maar dertig kilometer verderop.

Kerk in Los Arcos

Dan ga ik naar de kerk, mogelijk is het zelfs een kathedraal. Zo groot is de kerk. Misschien is die wel open en kan ik een stempel scoren. U begrijpt het. Vandaag zit alles tegen. De kerk is dicht. Er liggen wat Aziatische pelgrims op straat, maar dat is alles. Tegenover het café waar ik koffie (en vers sinaasappelsap, heerlijk) dronk is een bushalte. Het aanzicht daarvan maakt mijn teleurstelling vandaag compleet. Een zwikje pelgrims met rugzak zit op de bus te wachten. Die komt, ze stappen in en de bus rijdt weg. Toch neem ik de tijd om in Los Arcos wat foto’s te maken. Mij krijgen ze niet klein!!

Logroño nadert. Ik bedoel: ik nader Logroño. Uit 2008 weet ik dat je deze stad binnen rijdt over een fietspad. In 2008 werd er nog aan gewerkt, maar het zal nu wel klaar zijn. Aan het fietspad, net voordat je de stad binnen gaat zit een oud (?) vrouwtje met haar stalletje. Ze deelt stempels uit aan pelgrims die daar behoefte aan hebben. Een kleine gift wordt op prijs gesteld, getuige het op een strategische plek opgestelde potje met een gleuf erin. Ben benieuwd of ze er nu ook weer zit. En ja hoor. Ik zie ’t al van verre. In 2008 sjeesde ik voorbij (het fietspad gaat omlaag) maar ik hoorde achter me “stempelen” schreeuwen. Dat was het vrouwtje van het stalletje. Ze kent twee woorden Nederlands: ‘stempel’ en ‘stempelen’. Deze keer ben ik haar voor. Ik stop bij haar stalletje en roep: “stempelen!”. Ik krijg een stempel. Dan bedenk ik me dat ik haar ’t beste kan vragen waar in Logroño het postkantoor is. Als ik geluk heb ben ik er vóór twee uur, de door mij ingeschatte sluitingstijd. Ik vraag haar of ze me kan zeggen waar de Correos in Logroño zijn. Het zal geholpen hebben dat ze heeft gezien dat ik net een kleine donatie heb gedaan. Ze haalt haar zoon (vermoed ik) erbij.

De beheerster van de stempelpost net voor Logrono

Die brengt een stadskaart mee en we speuren gedrieën naar waar het postkantoor in Logroño staat. Eindelijk vinden we het. Het is tien voor twee. Ik spring op de fiets en zet het gas er op. Om twee voor twee ben ik bij het postkantoor in Logroño. Of het dan sluit weet ik niet, maar dat doet niet meer ter zake. Het is nog open en ik ga naar binnen. Fiets met alles erop en eraan staan voor het postkantoor. Wel op slot. Maar iedereen kan de tassen en plastic zakken er zo vanaf plukken. Enigszins verhit probeer ik me te oriënteren hoe het hier werkt. Er zijn verschillende rijen en blijkbaar moet je nummertjes trekken. De gezichten van de slachtoffers die veroordeeld zijn tot gebruik van de diensten van de Correos doen me denken aan de Nederlandse postkantoren. Nergens zie je een zo treurig voor zich uit starende groep mensen bij elkaar. Ik wend me tot een bewaker. Blijkbaar heeft de ervaring geleerd dat de depressie waarin de slachtoffers verkeren ernstige vormen aan kan nemen. Een bewaker kan nu meteen ingrijpen wanneer een slachtoffer een ambtenaar naar de keel vliegt. Of ik deze rij moet hebben vraag ik in mijn beste Spaans. Nee hoor, die rij is voor de klanten van Telefonica, de Spaanse KPN. Even treurig kijkend als klanten van de Nederlandse KPN. Je moet een nummertje trekken en naar dat loket kijken. Het getal boven de balie geeft aan of je aan de beurt bent. Ik trek een nummertje en zie dat ik voorlopig niet aan de beurt ben. Tijd om te kijken of de fiets met m’n spullen er nog staat. Gelukkig wel.

Ik ga weer naar binnen en wacht gelaten mijn beurt af. Mijn enige angst is dat ze de tent sluiten omdat het twee uur is geweest, ongeacht of er nog klanten staan te wachten of niet. Het zou zomaar kunnen. Ik ben aan de beurt en leg uit wat ik wil: twee routeboekjes plus een object versturen. De man achter het loket pakt een envelop. Nee. Dat wil ik niet. Het object is te fragiel voor een envelop. Het zit wel aardig ingepakt in plastic met luchtbellen, maar ik wil een doos. Wat is ‘doos’ ook al weer in het Spaans. Hij begrijpt het en komt met een doos aanzetten. Hij legt uit dat ik de doos apart moet afrekenen en daarna de portokosten. Ik snap het. We doen de spullen in de doos. Er is nog lege ruimte. Ik wil dat die opgevuld wordt. Of hij die wil vullen, vraag ik. Hij duikt in zijn prullenbak en pakt er een paar handen papier en weet ik wat uit. Dat gaat ook in de doos tot de lege ruimte is opgevuld. Dan wordt de doos gesloten en moet ik het verzendadres en de afzender op de doos en op een formulier invullen. Verzendadres en afzender zijn hetzelfde: Oranjelaan21 inBeek en Donk, Holanda. Ik betaal de doos en daarna de portokosten. He, he, dat is gelukt.

Kathedraal Logrono

Ik zoek de kathedraal op. Op een terras op het plein voor de kathedraal zit een gezelschapje . Onmiskenbaar Nederlanders. Ik praat met hen en met twee anderen, een stel dat op fietsvakantie is. Een van de Nederlanders heeft vaker gefietst en fietst nog wel ‘ns. Zijn ogen vertellen dat hij ook wel naar Santiago zou willen fietsen. Maar iets houdt hem tegen. Ik doe verwoede pogingen om zijn blokkade(s) weg te nemen. Of het geholpen heeft? Ik zal het nooit weten. Ze vertellen me over een plein met dobbelstenen en een ganzenbord met Camino-plaatsen. Daar is ook de kerk van Santiago. Na wat zoeken vind ik het. Ik maak foto’s. De kerk is dicht, constateer ik gelaten, samen met een paar Italianen. Chiuso! Jammer. Wel maak ik een foto van Santiago, Matamoros. Ik stel me voor hoe Wilders eruit zou zien op een wit paard, met een groot rood zwaard en de koppen van honderden moslims, slordig verspreid rond de benen van het paard. Dan verder richting Nájera. Of eerder? Het oorspronkelijke plan om naar Santo Domingo te rijden heb ik al laten varen.

Het oponthoud vanochtend (winkels dicht) en het avontuur in het postkantoor vereisen een aanpassing van het plan. In dat plan zit gelukkig een ‘reservedag’. Die heb ik nog niet nodig gehad, dus ik zet vandaag de joker in. Ik gebruik de reservedag. Meer reserve heeft het plan niet; in noodgevallen kan ik de als ‘vrije dag in Santiago’ geplande zaterdag (voor de zondag dat mijn vliegtuig gaat) gebruiken. Ik bekijk dus nog waar ik vandaag stop. De camping in Nájera ken ik.

Camping in Navarette, decadente Hollanders

Het wordt de camping in Navarette, een heel eind vóór Nájera. Want tussen Navarette en Nájera zitten een paar aardige klimmetjes. Eén ervan, de klim in Sotés ken ik uit 2008. De andere zijn voorspeld door de twee fietsers die ik net sprak en die uit die richting komen. De camping in Navarette ziet er goed uit. Ik ben redelijk vroeg; er is nog tijd om te wassen. Ook een reden om hier te stoppen. Op de camping bestel ik ’s avonds het dagmenu: piementos, pescados en een sinaasappel. Plus wijn. Prima. Daarvoor heb ik nog met enkele Engelsen gesproken die verontwaardigd reageerden op een ouder Nederlands echtpaar dat met een loei van een camper op de camping staat, mét als klap op de vuurpijl een vette quad voor de deur om boodschappen te doen in het dorp. Gelijk hebben ze, deze Engelsen. Ze spraken onvervalst plat Engels. Mooi om te horen. Ik heb nog een fles wijn en nootjes. Ik vraag mijn buurman rechts of hij wijn wil. Nee. Deze Spanjaard zegt alleen maar bier te drinken. Bij twee dames links heb ik meer succes. Ze helpen me om de fles soldaat te maken. Daarna is het eindelijk bedtijd.

24e dag, dinsdag 5 juli 2011. 23e etappe: Navarette – Redecilla del Camino, 65 km.

juli 31, 2011

Zonsopkomst in Navarette

Aangezien de etappe van vandaag maar kort is, hoef ik geen haast te maken met vertrekken. Als ik wakker word is het nog vroeg; voor zonsopkomst. De vogels fluiten er lustig op los. Ik pak mijn videocamera en trek erop uit. Alhoewel, ik kom maar tien meter de camping af. Deze ligt langs de weg Navarette – Entrena, de LR-137. Aan de overkant van de weg ligt een ogenschijnlijk braak liggend terrein. Ik kijk precies naar het oosten en zie de zon prachtig opkomen boven de lage heuvelkammen in de verte. Ik maak foto’s en neem wat op video op. Daarna ontbijten: het bekende pannetje thee, Spaans brood (pan) en ik doe er tapa negra op. Een lekkere Spaanse paté uit een klein blikje. Om negen uur vertrek ik. De was heeft de hele nacht kunnen drogen, maar alleen de fietsshirts zijn vrijwel droog. Om elf uur ben ik in Nájera. Onderweg heb ik de klimmetjes gehad waarover ik het gisteren had. De klim in Sotés weet ik te bedwingen zonder te hoeven lopen. Een overwinning. In 2008 moesten Arjan en ik er van de fiets. Op het bankje boven in Sotés zaten we blijkbaar zo uitgeput te rusten dat er een automobilist stopte die vroeg of we hulp nodig hadden. “Nee, dank U”, antwoordden we toen. Nu heb ik op het bankje zitten genieten omdat ik de klim heb gehaald zonder te hoeven lopen.

Terras van barretje in Najera

In Nájera kom ik weer op bekend terrein. Het is het terras van de tapasbar net over de brug, links. Ik parkeer de fiets op de brug en daal de trap af naar het terras. Aan de bar zie ik dat er eieren met spek worden gebakken. Dat wil ik ook wel. Ik bestel twee eieren met spek, koffie en vers sinaasappelsap. Het wordt buiten op het terras geserveerd. Helaas was mijn koffiebestelling slordig. Ik bestelde café grande, geen café solo grande. Het woordje ‘solo’ is het verschil tussen koffie met en koffie zonder melk. En als Spanjaarden melk in de koffie doen is dat geen klein wolkje. Driekwart van hetgeen je krijgt is melk. Het is dus meer melk met koffie. Leche con café, in plaats van café con leche. Ik heb het idee gekregen dat de meeste Spanjaarden ’s morgen café con leche drinken. Ik niet. Ik doe een poging om de bruinige warme melk te drinken, maar ik haak af en laat de drank staan. Gelukkig heb ik nog vers sinaasappelsap. Daar valt weinig aan te bederven. Binnen aan de bar bestel ik nog een café solo grande. Nu gaat het wel goed. Enkel sterke koffie. Geen melk en geen suiker.

Ik ben van plan naar Cañas te gaan. Dat ligt niet op de route maar er wel vlakbij. Iets boven San Millán. Het monasterio San Millán de la Cogolla ken ik al. Er is daar een zeer indrukwekkende bibliotheek. Een deel van het monasterio is inmiddels hotel. Ietje en ik hebben er in 2009 overnacht.

Wapen van Monasterio Canas

Een bezoek aan het monasterio in Cañas kan nog mooi plaatsvinden voor de siësta. Het monasterio is een van de eerste Cisterciënzer vrouwenkloosters op het Spaanse schiereiland en het dateert uit eind 10e eeuw. In een stenen grafkist ligt Urraca Diaz I de Haro (1192-1263), een adellijke dame die geld heeft gestort en als tegenprestatie in het klooster haar graf kreeg. Ook kun je er twee hoefijzers zien die het paard van Santiago onder had tijdens de slag in las Navas de Tolosa op 16 juli 1212, bijna op de kop af 800 jaar geleden. Het is een bijzonder monasterio. Zeker een bezoek waard; er is nog veel meer moois te zien. Je moet dan wel rekening houden met de openingstijden. Ik sta om twee uur weer buiten; een tweetal toeristen dat net met de auto is aangekomen, staat aan een gesloten deur. Net voor ik naar buiten wilde gaan werd ik nog geattendeerd op een vertrek (achter een gesloten deur) waar ik nog niet was geweest. Met zeer oude en vaak prachtige beelden. Ik werd –met de beste bedoelingen– goed in de gaten gehouden. Dat is ook gemakkelijk als er maar één bezoeker rond loopt.

Monasterio in Canas

Buiten eet en drink ik nog wat en daarna gaat de reis verder, met een stempel van Cañas in mijn Credential. Op de weg waarover ik Cirveña binnen rijd maak ik weer een stukje video op de fiets. Ik rijd op de linker weghelft, want op de rechter liggen ribbels die het verkeer moeten afremmen. En tegemoet komende boer op een tractor toetert vriendelijk. Twee oude mannen op een bankje langs de weg groeten me. Mooi volk, die Spanjaarden. De video geeft een impressie van deze streek, de Rioja. De aarde is er bruinrood gekleurd, het terrein is licht glooiend en aan de gewassen op akkers te zien is de grond zeer vruchtbaar. Er staan uiteraard veel druivenstruiken. Na Cirveña daalt de weg richting Santo Domingo de la Calzada. Het is nog steeds siësta als ik daar aan kom. De kerk is dicht. Inmiddels moet je betalen om er binnen te mogen. Ik laat een bezoek aan de kerk lopen; ik ben er al geweest en ik heb de kip en de haan in hun hok zien zitten. In een kroeg bestel ik een glas bier.

Morcilla de Burgos

Er is niks te eten en dus verhuis ik naar een andere kroeg en bestel daar morcilla de Burgos. Spaanse bloedworst. Ik krijg er brood en wat warme paprika (piementos) bij. Mijn eindbestemming vandaag staat nog niet vast. Deze etappe is deel twee van een improvisatie. In het plan staan voor het traject Estella-Burgos twee etappes. Ik heb er drie etappes van gemaakt en de reservedag van de planning daarvoor ingezet. De kandidaten voor de bestemming van vandaag zijn Belorado en Redecilla del Camino. In Belorado heb ik in 2008 ook overnacht. Ik besluit niet de fietsroute te volgen maar vanaf Santo Domingo de la Calzada de N120 te nemen. Dat is een brede doorgaande weg met veel (vracht)verkeer. Niet fijn fietsen. Maar rechts van de doorgetrokken streep aan de rechterkant van de weg ligt nog een brede strook asfalt. Te gebruiken als fietspad. Dat maakt het fietsen iets gemakkelijker alhoewel het nog steeds enigszins gevaarlijk  is. Gelukkig wijken de meeste vrachtwagens een stuk naar links uit als ze me passeren. Ik kies deze drukke weg omdat ik via de fietsroute een stuk omrijd en omdat ik weer volop wind tegen heb. Ik wil zo snel mogelijk stoppen bij een albergue. Het wordt dus geen Belorado maar Redecilla del Camino. Vanuit Santo Domingo het eerste dorpje in de provincie Burgos. Ik verlaat de drukke hoofdweg en rijd het dorpje binnen. Midden in het dorpje (er zijn maar een handvol, deels onbewoonde huizen) is links aan de dorpsstraat een albergue. Tegenover de kerk. Ik ga naar binnen en vraag of er plek is. Die is er.

Albergue in Redecilla del Camino

Ik confisqueer een bovenbed, neem een douche en trek andere kleren aan. Beneden geef ik me op voor het pelgrimsmenu. Op het binnenplaatsje zitten meer pelgrims. Met deze en gene praat ik wat, werk mijn aantekeningen bij en ik wacht tot het pelgrimsmenu geserveerd word: salade, kip friet en een ijsje. Na het eten loop ik een keer de dorpstraat op en neer, maak wat foto’s en ga vervolgens naar een café dat aan de drukke verkeersweg ligt. De enige kroeg van het dorp. Het verkeer dendert op nog geen twee meter afstand langs de voordeur. Ik neem een orujo de hierbas en ga terug naar de albergue. In Redecilla del Camino is niks te beleven.

25e dag, woensdag 6 juli 2011. 24e etappe: Redecilla del Camino – Burgos, 72 km.

juli 31, 2011

Om vijf  uur staan de eerste wandelaars op. Ik wacht tot het bed beneden me leeg is. Veel wandelaars zijn al weg als ik aanstalten maak me aan te kleden. In het keukentje zet ik thee, hang de iPhone nog even aan het infuus en kijk in de tas met proviand. Ik heb nog wat brood en een blikje tapa negra. Dat is m’n ontbijt. Ik verwacht vrij snel in Belorado te zijn en daar wat te kunnen eten. Er zijn vrij veel Aziaten in de albergue. Ik heb er onderweg ook al veel gezien en een paar gesproken. Uit Korea of Japan. De Chinezen laten nog op zich wachten. Het is zeven uur als ik vertrek. Te vroeg om Ietje te bellen. Dat stel ik uit totdat ik in Belorado ben. Ik rijd weer over de N120. Die keus heb ik in Santo Domingo gemaakt en die moet ik nu doorzetten.

Plaza Mayor, Belorado

De fietsroute kan ik weer oppakken als ik in Belorado ben. Om acht uur bel ik Ietje vanaf het dorpsplein in Belorado. Er staat een tentje op het plein. Blijkbaar een pelgrim die nergens anders terecht kon. De cafés en restaurants aan het plein zijn nog gesloten. Er is niks te eten of te drinken. Ik ga naar de N120 die dwars door Belorado loopt. Daar moet wat open zijn. Het vrachtverkeer is al een tijdje volop aan ’t rijden. Inderdaad, ik kan ergens vers sinaasappelsap, twee flinke croissants en koffie krijgen. Na Belorado, bij Tosantos verlaat de fietsroute de N120. In 2008 hebben Arjan en ik de N120 gevolgd tot in Burgos, maar we werden toen onderweg een beetje verrast door de Puerto de la Pedraja, 1150m hoog. Dat leidde tot een paar kilometer flink klimmen. Nu neem ik de fietsroute die om de N120 heen slingert. De route loopt eerst ten noorden en dan aan ze zuidkant van de grote verkeersweg. In de buurt van Santovenia de Oca kruist de fietsroute de N120. Overigens, de officiële pelgrimsroute loopt als wandelpad gewoon parallel aan de N-120. Op gepaste afstand, zodat de vrachtwagens en de pelgrims niet in elkaars vaarwater zitten. Ik sla bij Tosantos rechtsaf. Al een tijdje protesteert mijn rechtertrapper. Hij wil niet gemakkelijk ronddraaien. De lagers zijn beschadigd denk ik. Vermoedelijk al toen ik thuis vertrok, want er staat me vaag iets bij uit 2008. Toen gebruikte ik ook deze fiets. Ik heb er al een paar keer olie op gegoten maar het lijkt erger te worden. Maar hier, in de middle of nowhere is geen fietsenmaker. Dus maar weer een spuit olie erop. Het terrein is glooiend. Heuveltje op, heuveltje af. Netto ga ik omhoog. Niet naar de hoogte van de Puerto de la Pedraja, maar ook niet veel lager. Onderweg maak ik hier en daar foto’s. Bijvoorbeeld in Villaescusa la Sombria.

Villaescusa la Sombria

Twee klokken hangen als vastgevroren in de klokkentoren. Ik zie rechts van de weg kilometerpaaltjes staan. Een na elke kilometer. Ik bedenk dat ik mijn fietscomputer wel ‘ns kon ijken. Dan weet ik of en hoeveel hij afwijkt. Bij paaltje 1 kijk ik wat de fietscomputer aangeeft. Het zal nog even duren voor ik de N120 kruis dus ik kan een mooie afstand gebruiken om te ijken. Het ijken vergt al mijn concentratie. Daarom heb ik niet in de gaten dat ik ergens linksaf moet, richting Santovenia de Oca.

Ik peddel rustig rechtdoor en heb niks in de gaten. Totdat ik op een T-splitsing kom. Ik verwacht Santovenia de Oca aan te treffen. Maar ik zie geen borden die die naam vermelden. Het punt komt ook niet overeen met de kaart in boekje drie. Tenminste niet op het punt waar ik op focus. Wel op een ander punt, een stuk naar het westen, ten noorden van Burgos. Problemen. Gelukkig weet ik wel hoeveel de kilometerteller afwijkt: hij telt elke tien kilometer 370 meter teveel. Maar dan. In de verte kan ik een bord lezen: Quintanapalla. Ik speur de kaart af naar deze naam. Het dorpje ligt aan de N1 die van Vitoria-Gasteiz naar Burgos loopt. Parallel aan de AP1, een snelweg. Er zijn drie opties: terug naar waar ik linksaf had gemoeten en zo naar Santovenia de Oca, vanaf hier via Atapuerca naar Santovenia de Oca of vanaf hier rechtstreeks naar Burgos. Dat is het kortste; de twee andere alternatieven betekenen meer kilometers. Ik schat minimaal tien. Dat maakt de keus gemakkelijker. Rechtstreeks naar Burgos. Maar hoe? Ik kan niet over de snelweg en ik wil niet over de N1 als dat niet per se hoeft. Want die is drukker en smaller dan de N120. Ik vogel een route uit die over Rubena loopt. Dus eerst naar Rubena. Daar vraag ik hoe ik naar Burgos kan fietsen. De oude vrouw aan wie ik het vraag weet het blijkbaar allemaal niet meer en haar dochter komt aansnellen om te helpen: rechtdoor en dan ergens linksaf. Je vindt het wel. Gracias! Ik ga rechtdoor en zoek m’n weg. Ik kom terecht op een enorme rotonde. De diameter is wel150 meterschat ik. Met een heel stel wegen die er op aansluiten. Er zijn op- en af ritten naar de snelweg en ik kan de N1 op naar het noorden en het zuiden. De rotonde ligt op het punt waar de N1 de snelweg kruist. Ik zie ook een bordje ‘camino’. Ik sta er niet ver vandaan en het weggetje loopt rechts naar beneden. Zonder nadenken veronderstel ik dat dit dé Camino is, zo vlakbij Burgos. Misschien wel niet helemaal de echte (want die loopt Burgos in aan de oostkant en ik zit ten noorden van Burgos) maar mogelijk wel zoiets. Net als met Sinterklaas. Er is maar een echte, maar er zijn een heleboel Hulpklazen. Blij rijd ik de camino op. De weg loopt naar beneden, de rotonde af. Beneden is een T-splitsing. Naar rechts gaat de weg naar het noorden, naar links naar het zuiden. Er staat geen bordje. Logisch, ik moet naar het zuiden. Daar ligt Burgos. Het pad wordt er niet beter op. Van een gravelweggetje gaat het over in twee karrensporen met een hoge begroeiing er tussen. Ik ploeter er doorheen. Zeker een wandelpad denk ik. Ik kijk vooruit. Ik zie rechts een spoorlijn en links het talud waar de snelweg op ligt. Voor me het karrenspoor. Niet echt handig denk ik. Ik speur in de verte hoe het pad verder gaat. Ik zie geen pad. Een eindje verder houdt het pad op. Ik sta voor een korenveld. Rechts het spoor, links het talud en achter me het overwoekerde karrenspoor.

Er zijn ook zoveel wegen die naar Santiago leiden

Het dringt tot me door. Camino betekent in het Spaans gewoon ‘weg’ of ‘weggetje’ of ‘pad’. Ik zit op een weggetje dat de boer van het graanveld soms gebruikt. Omdraaien en terug naar de rotonde. Bij de T-splitsing de andere kant op (naar het noorden) is geen optie. Die kant moet ik helemaal niet op. Ik baan me een weg door de hoge begroeiing naar de rotonde. Daar opnieuw bedenken hoe ik ’t beste in Burgos kan komen. Ik sta er net en heb nog nauwelijks kunnen bekijken wat de alternatieven zijn of er komt een fietser aan. Geen ander verkeer te zien, alleen deze fietser. Ik houd ‘m aan. Of ie even kan meedenken. Ik moet naar Burgos en ik weet niet precies hoe. Hij krabt ‘ns achter zijn oren en weet niet onmiddellijk een antwoord. Hij kijkt op zijn horloge. Het is twaalf uur zegt hij, etenstijd. Zullen we wat gaan eten in het wegrestaurant daar. Dan kan ik daar verder nadenken. Hij wijst naar de overkant van de rotonde. Daar zie ik inderdaad een wegrestaurant. Nou zeg ik, ik moet naar Burgos en ik heb niet veel tijd. Op de kaart kijkend krijg ik een inval. Of hij de weg weet naar Villafria, vraag ik. Dat dorpje is een voorstadje aan de noordkant van Burgos. Ooooh, Villafria!! Natuurlijk weet ik de weg naar Villafria. Hij wijst naar een andere overkant van de rotonde. Daar staat een bordje. En inderdaad, als ik goed kijk kan ik Villafria lezen. Opgelost. Ik bedank hem en wens hem smakelijk eten en draai bij het bordje Villafria de rotonde af. Dan is het verder gemakkelijk. De weg loopt als een speer Burgos binnen. Ik heb nauwelijks het idee dat ik door Villafria ben gekomen. De weg Burgos in (de Calle de Vitoria) is lang. Er is een fietspad naast. Een paar keer rijd ik andere pelgrims op de fiets voorbij, dan weer staan we samen voor een stoplicht. Ik rijd op gevoel. De weg moet dalen want ik moet de Rio Arlanzón over. In het centrum, in de buurt van de kathedraal liggen een paar bruggen. Sommige zijn voetgangersbruggen, maar dat maakt voor de fiets niet uit. Ik bereik de rivier en steek ‘m over. Ik weet dat de camping aan de zuidkant van de rivier ligt, ongeveer drie kilometer buiten de stad in de buurt van het Cartuja Miraflores. Ik volg de borden die naar beide de richting aanwijzen. Verderop wordt het wat onduidelijk, mede omdat aan de weg gewerkt wordt. Ik vraag ’t nog even, maar ik zit goed. Nog even rechtdoor en dan is links de camping en rechts het Cartuja Miraflores. Het klopt helemaal.

Pelgrimsbeeld voor kathedraal Burgos

Ik schrijf me in, betaal en krijg een papiertje in handen gedrukt. Morgenvroeg inleveren! Niet vergeten, want dat geeft problemen. Ik denk onmiddellijk aan het houten plankje op de camping in Vézelay. Nee, geen grapjes maken deze keer. De camping is vrijwel leeg. Ik kan gaan staan waar ik wil. Er is plek en gras genoeg. Nadat ik geïnstalleerd ben ga ik naar het Cartuja. Dat ligt aan de overkant van de weg, een paar honderd meter verder. De weg gaat wel omhoog. Boven aangekomen lees ik dat het op woensdagen gesloten is. Een tegenvaller. Dan rijd ik naar het centrum van Burgos. Ik haal een stempel in de kathedraal en loop er nog eens aandachtig doorheen. Het is een geweldig monument. Daarna zoek ik een terras op in de buurt. Uiteraard heb ik foto’s gemaakt. Een knappe pelgrim maakt een foto van me als ik naast het pelgrimsbeeld op het bankje voor de kathedraal zit. Ze komt uit Brazilië. De mevrouw van het terras die me bedient vraagt of ik misschien de kaart wil. Prima. Ze hebben een pelgrimsmenu, maar ik bestel deze keer wat anders. Onder andere lekkere wijn. Na het eten wil ik een grapje maken. Ik veronderstel dat dit een pelgrimsmenu was, zeg ik. Had je gedroomd, antwoordt de mevrouw en ze wijst op de fles wijn: Marqués de Cáceres. Mooie wijn uit een bodega in Cenicero, 12 kilometer ten noorden van Nájera.

Burgos, Kathedraal

Ik sluit mijn bezoek aan Burgos met wat inkopen (brood, bananen, wijn, pinda’s en amandelen) af en ga terug naar de camping. Daar ga ik nog even naar de kantine. Er zijn toch meer gasten op de camping dan ik dacht. Het terras is aardig vol en ook binnen zijn mensen. Het is een herrie van belang. Trouwens meestal als er wat Spanjaarden bij elkaar zijn. Ik koop een bier en eet wat pinda’s die ik net heb gekocht. Het wordt frisser en ik ga naar binnen. Daar bestel ik een morcilla de burgos met wijn. Ik zit met mijn bloedworst naast een Spaanse mevrouw die vraagt waar ik vandaan kom. Ik vertel het haar en ik zeg meteen waar ik naar toe ga. Ze vindt het bewonderenswaardig. Ik vertel ook dat ik nog een dag in León wil doorbrengen en ervaar dan enige rivaliteit tussen deze twee steden. Maar met twee keer de ‘high five’ wordt het goed gemaakt. “Buon viaje”,  roept ze me na als ik wat later vertrek. Om tien uur kruip ik erin. Het is nog amper donker. Het schemert. De weersvoorspelling is dat het harder gaat waaien. Westenwind. Mogelijk noordwestenwind. Morgen in Castrojeriz zal ik besluiten wat ik doe, neem ik me voor. Daar is een camping. In Frómista (de bestemming volgens mijn plan) niet. Voor de dag erop staat Sahagún op de planning. Daar is weer wel een camping.

26e dag, donderdag 7 juli 2011. 25e etappe: Burgos – Frómista, 85 km.

juli 31, 2011

Ik vertrek om half negen. Om acht uur heb ik braaf het papiertje bij de receptie ingeleverd. Zonder verder commentaar. Op het terras voor de campingkantine drink ik nog een koffie. Ik heb net wel thee gedronken en ontbeten, maar een verse bak koffie is best lekker. Ik klets wat met een Deen die op weg is naar Gibraltar. Hij is eerste Pinksterdag vertrokken, net als ik. Maar wel vanuit Denemarken. Hij stippelt zijn route zelf uit en rijdt elke dag ruim 100 kilometer. Knap hoor. Ik rijd vanuit de camping naar de stad en kom uit bij de Rio Arlanzón die de stad in tweeën deelt. Ik moet links van de rivier blijven. Dat weet ik nog uit 2008. Toen hadden we moeite om Burgos uit te komen en de route te vinden. Nu weet ik beter. De kaart in boekje 3 klopt niet helemaal meer want er zijn en er worden in hoog tempo nieuwe wegen aangelegd. Maar nadat ik wat links heb aangehouden kom ik op een punt dat ik herken uit 2008. De weg gaat rechts omhoog. Een venijnig klimmetje. Ik begin aan de klim en bereik de uitgang van Burgos aan de zuidwestkant. Het eerste dorp waar ik kom heet Villagonzalo Pedernales. Daar ga ik rechtsaf. Ik zie meteen de fontein die ik 2008 heb gefotografeerd.

De kerk in Albrillos

Omdat ik toen nog niet zoveel aantekeningen maakte, wist ik later niet meer waar ik de foto gemaakt had. Op basis van tijden en afstanden heb ik de foto achteraf gepositioneerd in Cayuela. Dat plaatsje blijkt een paar kilometer verder te liggen. Een vergissing dus. Maar eerst kom ik door Albrillos. Daar maak ik foto’s en neem ik een stukje video op. Dan volgt Cayuela en vervolgens komt Cavia. Daar moet ik een gravelpad op. In 2008 heb ik daar een stukje video opgenomen, al rijdend op de fiets. Dat doe ik nu weer. Ongeveer hetzelfde traject. Het pad loopt een paar kilometer parallel aan de Rio Arlanzón. Tot iets voor Estépar. Ik ga rechtsaf, steek de snelweg over en in Estépar kies ik deze keer wel meteen de goede richting. In 2008 niet; het ging daar bijna verkeerd. Een Spanjaard corrigeerde ons. Na Iglesias komt een bekend punt. Op de BU-P-4041 moet ik ‘ergens’ linksaf de BU-P-4013 op. Net daarvoor kruis ik het echte Caminopad dat naar Hontanas voert. Daar zal ik niet komen.

T-splitsing voor Hontanas. Het graan is rijp.

Op het punt waar ik linksaf sla maak ik voor de derde keer een foto op (ongeveer) dezelfde plek. In 2008 zie je achter het bord ’13 Castrojeriz’ een groen graanveld. In 2009 zie je een geel stoppelveld en nu maak ik een foto met een geel graanveld achter het bord. Het verschil tussen de maanden juni, september en juli. Het graan is nu (juli) rijp. Verderop is een dorsmachine bezig de oogst binnen te halen.

Het Camino-plaatsje Hontanas ligt iets naast de fietsroute maar in San Antón zijn Camino en fietsroute weer één. Hier loopt de weg (en de Camino) door een ruïne van een oude kerk. Links is een refugio. Ik stop even en maak wat foto’s. Een stempel krijgen gaat volgens de zelfbedieningsprocedure. Verder naar Castrojeriz. Daar weet ik een grappig barretje met stenen tafels. Het heet la Manzana, de appel. Er staat inderdaad een appelboom op het terrein. De keuze om iets te eten is beperkt. Ik bestel een stuk stokbrood met ham en kaas. Buiten bel ik Ietje (zij kent deze plek ook) en de serveerster wappert met een stuk brood. ‘Is dit goed?’ vraagt ze. “Vale, vale”, roep ik! Het is OK. Dan naar Castrojeriz. Ook een bekend plaatsje. Er ligt vlakbij een ruïne op een eenzame heuvel in een verder vlak landschap. Die ruïne is ontelbaar keren gefotografeerd. Het volgende markante punt is de brug over de Rio Pisuerga.

Sluizen in Canal de Castilla, net voor Fromista

Deze rivier is de grens tussen twee provincies: Burgos en Palencia. Ik maak weer foto’s. Nu fotografeer ik de brug vanuit de provincie Burgos, in 2008 nam ik een foto vanuit de provincie Palencia. Vervolgens weer een bijzonder punt. De sluizen in het Canal de Castilla net voor Frómista. Ook hier bewaren Ietje en ik mooie herinneringen aan. Ik maak een foto van een Spaanse mountainbiker (er zijn veel Spaanse mountainbikers die de echte Camino fietsen) en hij maakt een foto van mij. Daarna maak ik zelf wat foto’s en ook een stukje video. Ik zet o.a. een kudde schapen met herder en honden op video. Ze zijn net de brug over het Canal de Castilla overgestoken.

Frómista is het eindpunt voor vandaag. Niet dat ik niet verder kan, maar ik wil niet de stops van 2008 overdoen en ik heb genoeg tijd. In Santiago is één dag sightseeing (volgende week zaterdag) voldoende. Stoppen dus en in Frómista op verkenning gaan. Er is geen camping. Ik kan kiezen tussen een refugio en een hostal. Ik kies het hostal. Refugio’s zijn prima, maar niet voor elke dag. Het is er té vroeg dag (vijf uur), je hebt geen privacy en het is er (vaak) erg druk. Een hostal is uiteraard duurder, maar dit hostal is dat zeker waard. Ik heb vanuit mijn kamer prachtig uitzicht op de vrij recent gerestaureerde kerk San Martin. Het hostal heeft wifi. Ook mooi meegenomen. Ik loop door het stadje en bezoek een tapasbar.

Kerk San Martin in Fromista

Daarna naar de kerk. Die is inmiddels open voor bezoekers. Ik maak foto’s en een video-opname, o.a. van ooievaars in hun nest op de kerktoren. Vergeleken met 2008 zijn er veel minder ooievaars. Blijkbaar zijn de nesten (bijna) leeg. Een week of drie verschil kan dus veel uitmaken. In het hostal neem ik een bad. Daarna wil ik wat eten. In het hostal is er vandaag alleen pizza. Dat aanbod sla ik af. Ik word verwezen naar een albergue met een restaurantje aan de overkant van het plein. Het is bijna acht uur en dus nog (te) vroeg om te gaan eten. Tenminste in Spanje. Voor de deur van de albergue staan twee Spaanse dames. Gezamenlijk versperren ze de deur en naaste omgeving. Ik vraag of er wat te bikken valt. In mijn beste Spaans uiteraard. De een kijkt op haar horloge. Bijna acht uur. Om acht uur gaat de keuken open. Vooruit maar, ga maar naar binnen. Linksaf is de comedor, de eetzaal. Het is deze keer een eetzaaltje. Ik ga zitten en bestel het pelgrimsmenu. Ik kan kiezen uit een paar opties. Ze noemt ze allemaal op. Ik neem wat ik wel vaker doe: salade, kip en ijs. Dat bevalt me best. Als ik mijn maaltijd bijna heb afgerond komen drie pelgrims binnen. Het blijkt een Nederlandse mevrouw te zijn die een paar jaar in Spanje heeft gewoond en gewerkt. Twee Spaanse pelgrims begeleiden haar. Ze hebben elkaar in de albergue ontmoet. Ik schuif aan en neem mijn half lege fles wijn mee. We spreken Spaans, Nederlands en soms wat Engels. Het is zeer geanimeerd.

Fromista, kerk San Martin

Een van de Spanjaarden kiepert zomaar een bel water bij zijn wijn. Ik kijk verbaasd toe. Heel normaal hoor. Je doet water met bubbels bij je wijn en dat drink je dan lekker op. Ook ‘ns proberen? Ik probeer een klein beetje. Nee, dat is niks voor mij. Net zo min als café con leche, koffie met een hele sloot melk of café Americano. Espresso, aangelengd met warm water. Na het eten nemen we een afzakkertje in ‘mijn’ hostal. Van de Spanjaarden krijg ik koffie aangeboden (koffie zit nooit in een pelgrimsmenu) en een orujo de hierbas. Ik ken dat drankje inmiddels goed en de Spanjaarden vinden dat wel grappig. Omdat ik in ‘mijn’ hotel zit kan ik snel even de iPhone halen die ligt op te laden. Ik zet Spaanse muziek op en dans en zing wat mee. Uiteraard voor zover ik dat kan. Het werkt op ieders lachspieren. Daarna nog wat echte popmuziek uit de oude doos. Ook dat wordt erg gewaardeerd. Om tien uur moeten ze weg. Nog een nadeel van een albergue. Je moet om tien uur binnen zijn. Ik zet de avond nog even door.

27e dag, vrijdag 8 juli 2011. 26e etappe: Frómista – Sahagún, 65 km.

juli 31, 2011

Pelgrimsbeeld Carrion de los Condes

Om acht uur wil ik Ietje bellen maar de telefoon ‘doet raar’. Mogelijk geen beltegoed meer. Ik stuur een sms’je en hoop dat ze dat snel leest. Het is weer een korte etappe en dus is er tijd voor ‘kunst en cultuur’. De fietsroute gaat nog steeds over de Spaanse hoogvlakte, ruwweg tussen Burgos en León, dus er is nauwelijks een klimmetje te verwachten. De eerste plaats van betekenis is Carrión de los Condes. Een stadje met een overvloed aan kerken. Daar is ook het Monasterio Santa Clara waar Arjan en ik in 2008 waren. Er is daar een museum. Dat was toen dicht, maar vandaag zal het open zijn, vermoed ik. Het is maar20 km, dus ik ben er zo. Ik ga meteen naar Santa Clara en het museum. Een meneer laat me binnen in het museum. Het lijkt of dat hij dat speciaal voor mij doet. Er is verder niemand. De deur moest speciaal voor mij worden geopend. En hij doet het licht aan. Ik mag geen foto’s maken, ook niet zonder flitsen. Een bijzonder museum. Alleen al door de ruim 700 kerststallen die er staan. Uit heel de wereld. Nederland kan ik niet ontdekken, maar de rest van de wereld is wel vertegenwoordigd. En oude beelden en gebruiksvoorwerpen. Zo nu en dan gaat het licht uit en meteen erop weer aan. Geen idee wat er aan de hand is. Maakt ook niet uit.

Santiago Matamoros

Dan ga ik naar de kerk van Santiago. Die is nog dicht. Het is een goed excuus om een kroeg op te zoeken. Ik wil wat eten maar het is te vroeg. Ik neem wat uit de kleine voorraad tapas die er staat. Weer naar buiten. De kerk is nu wel open. Eigenlijk is het geen kerk maar een soort (pelgrims)museum. Ik zie Santiago Matamoros en San Roque. Vervolgens wil ik naar het uitzichtpunt achter een andere kerk. Van daaruit kun je bij goed weer kilometers ver kijken naar het westen. Ik kan er niet komen, een hek verspert de weg. Dan even naar de St. Andreaskerk met de typische andreaskruisen. Ik wip nog even binnen bij een opstelling van de beelden die worden rondgesjouwd in de Semana Santa. Sommige zijn foeilelijk. Maar het idee dat deze beelden door tientallen mensen worden gedragen, is bijzonder. Het grootste beeld waarmee wordt rondgesjouwd dat ik heb gezien is Santa Rosa. Dat was in Viterbo (Italië). Dat beeld is28 meterhoog en het weegt vijfduizend kilo. Zoveel wegen de beelden hier niet, maar het blijft indrukwekkend. Als ik vertrek kom ik de mevrouw tegen die ik gisteren sprak in Frómista. Ze reageert enthousiast. Ze gaat overnachten bij ‘de nonnen’ in Carrión de los Condes. Later zal ik met Yan de Breton spreken die ook bij deze nonnen is geweest. Hij vertelde mij zijn bijzondere ervaringen.

Caminopad: van Carrion naar Calzadilla

Ik vertrek richting Sahagún. Direct na Carrión de los Condes moet ik een gravelpad op. Ik moet even opletten. In 2008 ging het hier verkeerd. Maar nu niet. Ik vind het gravelpad. Het is  ruim10 kilometerlang en kaarsrecht. Om de zoveel meter is er een picknickplaats voor pelgrims. De wind staat weer flink op kop. Ik maak weer een video-op-de-fiets. Er komt me een auto tegemoet. De auto veroorzaakt een flinke stofwolk. Ik stop, want ik heb geen zin om door een stofwolk te fietsen. Ik wacht wel even tot hij voorbij is en het stof is neergedaald. Het blijkt een auto te zijn van het Spaanse Rode Kruis. Hij stopt zo gauw hij mij heeft bereikt. Er zitten drie personen in. Ze vragen me hoe ’t gaat en of ik water nodig heb. Nee, zeg ik. Ik heb nog voldoende voorraad water. Maar ze wachten mijn antwoord nauwelijks af. Ik krijg een flesje (33cl) aangeboden. Ik neem het aan en de auto rijdt verder. Ik ook. Na Calzadilla de la Cueza ga ik rechtsaf naar Ledigos. Ook nu weer, net als in 2008, vind ik geen plek waar ik een kop koffie kan drinken. Gelukkig is het niet warm, het waait alleen hard. Na Ledigos volgt al snel Sahagún.

Pelgrimsbeeld in Sahagun

De camping ligt aan de andere kant van het stadje, aan de route naar El Burgo Ranero. Ik meld me bij de receptie en krijg een plek toegewezen. De camping staat propvol met stacaravans en gewone caravans die al jaren geen millimeter gereden hebben. De plek die mij is toegewezen is een lege plek, waar voor kort een (sta)caravan heeft gestaan. Geen fraai grasveldje. Daarom zet ik mijn tentje op vóór de caravan naast me. Daarna neem ik de fiets naar Sahagún. Als eerste wil ik naald en draad kopen. Want de knoop van mijn fiets-overbroek is er bijna af. Op het Plaza Mayor vind ik al snel een winkel in manufacturen. Met drie man sterk wordt er in een klein kistje gezocht naar een geschikte naald. Ikzelf had al een klosje garen gevonden. Vervolgens parkeer ik mijn fiets op het plaza mayor en neem een drankje bij een van de vele restaurants aan het plein. Daarna ga ik verder het stadje in. Ik kom bij de albergue achter het hotel waar Ietje en ik in 2009 overnacht hebben. Verderop koop ik wat proviand voor morgen en dan ga ik weer naar de camping. Terwijl ik de knoop aan mijn broek vast zet, komt de juffrouw van de receptie aanlopen. Ik overtreed de regels, want ik sta niet op de aan mij toegewezen plek. Dat weet ik. Maar moet je ‘ns kijken wat voor plek dat is. Niks mee te maken. Ik moet mijn tent verzetten. Het is maar voor één nachtje, probeer ik nog. Nee, zij komen vanavond. Ik kijk haar ongelovig aan. Het is wel erg toevallig dat ze net vanavond komen, denk ik. Mijn Spaanse overbuurman zit genietend het gesprek te volgen. Als de juf weg is spreek ik hem. Ja, zegt hij, ze komen inderdaad vanavond. Het is fin de semana, weekend. Nu kan ik het beter plaatsen. De camping is een weekendcamping. Als ik zeg dat ik naar de buren links van mij verhuis, daar is ook beter gras, zegt hij dat die ook komen. Hij is niet helemaal zeker, maar de kans is groot. Ik zoek op ‘mijn’ perceel een klein stukje grond waar ik nog enigszins fatsoenlijk kan staan. Ik ga vlak aan de rand, tegen het campingweggetje aan staan. Ik had mijn fiets en bagage onder de luifel van de caravan staan. Die heb ik daar weggehaald en die staat nu bij mijn tentje. Ik hoop dat het droog blijft. Er hangen her en der wat donkere wolken.

Twee pelgrims aan het pelgrimsmenu

Weer terug met de fiets naar Sahagún-centrum. Op het plaza mayor zoek ik hetzelfde restaurantje weer op. Ik bestel een glas wijn en een portie olijven. Er komt een man naar buiten. Overduidelijk een pelgrim. Om een of andere reden schuift hij aan. Misschien heb ik uitnodigend gekeken. Ik vind het prima. Alleen is ook maar alleen. Het is Yan. Yan de Breton noem ik hem. Zijn voornaam is werkelijk Yan. Zijn achternaam weet ik niet. Maar hij is een Breton (uit Brest) die nu in Valence woont, maar die jarenlang in Marokko heeft gewoond. Hij is wegwerker. Hij vertelt van alles en snoept van mijn olijven. Het gaat over zijn overnachting bij de nonnen, waar gitaar werd gespeeld, gezongen werd en waar er een kringgesprek was over de motieven van pelgrims. En er was een mis. Over zijn tijd in Marokko en wat Marokkanen allemaal doen met dadels. Tot aan het gebruik van dadels als smeermiddel toe. Over Bretagne en de beste crèperie in Brest en dus in heel Bretagne. En nog veel meer. Ik reageer natuurlijk op basis van mijn kennis van Bretagne. Samen komen we niet op de naam Pont Aven, maar hij weet welke plaats ik bedoel. We bestellen het pelgrimsmenu. Daarna rekenen we af. Hij moet weg, de albergue sluit. Ik neem nog een koffie en een orujo. Terug op de camping blijkt dat mijn beide buren zijn gearriveerd. ’s Nachts gaat het regenen en ik word wakker. Ik ga mijn tentje uit en zie ook de buurman rechts rondscharrelen. Ik mag fiets en bagage onder zijn luifel zetten. Gerustgesteld dat de boel droog zal blijven kruip ik er weer in.

28e dag, zaterdag 9 juli 2011. 27e etappe: Sahagún – León, 65 km.

juli 31, 2011

Het regent vanochtend een beetje. Maar na even wordt het droog. Ik ben dus wat verlaat. Het ontbijt komt uit de tas. Deze Bijenkorftas is al vier weken lang mijn proviandtas. Onderin zit nog steeds een stuk worst uit Dun-sur-Meuse. Ook zit er nog een portie voorgekookte rijst in en twee kleine blikjes olijven. Verder wat plastic zakken. In een ervan bewaar ik mijn doosje met theezakjes. En natuurlijk zit er brood en kaas in en mijn blikjes tapa negra. Het is best wel een flinke tas. Er zullen maar weinig Bijenkorftassen zijn die zo’n avontuur meemaken.

Brug over Rio Cea, direct na Sahagun

Direct na Sahagún fiets ik weer op een gravelpad. Het loopt parallel aan de A231, de snelweg Burgos – León. In 2008 misten we dit pad en reden we een stuk om. Nu vind ik het wel, want ik ben er op voorbereid. Er zijn weer picknickplaatsen voor pelgrims aangelegd. Bij een van de picknickplaatsen spreek ik een Nederlander en een Française. De Nederlander (65+) is op de terugweg naar Nederland. Dat zie je niet veel. Ik rijd Bercianos del Real Camino binnen. Alle dorpen langs de route profiteren inmiddels flink van de sterk toegenomen belangstelling voor de Camino. Vooral voor de horeca is de Camino een mooie bron van inkomsten. Bij een van de restaurantjes doe ik mijn duit in het zakje van de kwakkelende Spaanse economie. Het geeft een goed gevoel. Ik weet dat deze actie een kleine steunoperatie van de euro is. Nu hoeft minister de Jager niet zo gauw met zijn miljarden te komen om Spanje te steunen en daarmee de euro te redden. Verder naar El Burgo Ranero. Hier volg ik keurig de fietsroute die om het dorpje heen loopt. In 2008 volgde ik de gele pijlen van de echte Camino en belandde bij de kerk midden in het dorpje. Ik wachtte daar op Arjan. Maar die kwam niet. Hij reed wel de fietsroute en zat tweehonderd meter van me vandaan alleen te lunchen. Gelukkig vond ik hem op tijd. Dan volgt Reliegos. Net als in 2008 raak ik hier even de weg kwijt. In het dorpje houd ik teveel rechts aan. Ik begin de gele pijlen te missen. Die moeten er in overvloed zijn, maar ik zie ze niet meer. Even vragen. Een dorpsbewoner, bezig met de groenten in zijn tuin, wijst me de weg. Naar links en op de kruising rechtsaf, zegt hij. Ik vind de weg weer. Het is een kaarsrechte asfaltweg met links van de weg vrij jonge platanen. De platanen moeten op den duur schaduw leveren aan de pelgrims die op het Caminopad tussen de bomen en het asfalt lopen. Sommige pelgrims lopen op het asfalt. Er zijn veel pelgrims op het Caminopad. Soms alleen, soms lopen er een paar samen.

Pelgrimsbeeld in Mansilla de las Mulas

Ik bereik Mansilla de las Mulas. In dit dorpje is een mooie camping met een vrij grote campingkantine waar je ook eten kunt bestellen. En sangría. Dat deed ik in 2008. Ik was toen herstellende van problemen met mijn keel. De sangría was lekker maar hielp niet veel. Wel had ik baat bij de pastilles pectoralis gekocht bij de plaatselijke farmacia. En bij de orujo die ik kreeg van de uitbater van de campingkantine. Hij had me horen hoesten en dat maakte blijkbaar zoveel indruk dat hij me witte orujo (Spaanse grappa) aanbood. Dat zou helpen zei hij. Vandaag ga ik niet naar de camping maar bestel een lunch in een bar in het centrum. Ze hebben niet veel keus en het is nog vrij vroeg. Maar als ik om een salade vraag is dat prima. Die kunnen ze snel in elkaar zetten: sla, tomaat, maïs, een paar asperges etc.

De fietsroute neemt niet de meest gerichte weg naar León, maar maakt een kleine omweg via Vega de Infanzones. In 2008 heb ik hier lang gezocht naar de weg die ik moest hebben. Ik had weer ‘ns niet goed opgelet en was terecht gekomen op de CV-195-18, richting Villarroañe en León. Dat was verkeerd. Ik had de CV-195-11 moeten hebben. Die loopt parallel aan een spoorlijn en aan de CV-195-18. Maar de ‘18’ staat niet op de kaart in boekje 3. Terwijl het een gewone, vrij brede asfaltweg is naar een fatsoenlijk dorpje, Villarroañe.

Deze weg naar Leon staat niet op de kaart in boekje 3

Ik maak een foto van de plek waar het in 2008 verkeerd ging. Nu dus niet. Ik rijd vlekkeloos naar Vega de Infanzones en daarna naar  León. Onderweg nog een stop om een banaan te verorberen en wat water te drinken. Ik rijd León binnen en vind gemakkelijk de weg naar het centrum. Ik heb besloten niet naar de camping te gaan (dat was het plan) maar een hostal te zoeken. De camping ligt een stuk buiten de stad, vermoed ik en ik heb geen zin in nachtelijke ritjes. Want ik zal twee nachten in León blijven en er is dus tijd om de bloemetjes buiten te zetten. Dus ook geen albergue, want dan moet ik al om tien uur ’s avonds binnen zijn. Een hostal dus. Ik wil naar de plaatselijke VVV om daar naar de mogelijkheden te vragen. Nog voor ik de VVV heb gevonden, vind ik een hostal aan het Plaza de San Isidoro: hostal Boccalino. Het ziet er van buiten prima uit.

Leon, Hostal Boccalino

Ik ga naar binnen en boek een kamer voor twee nachten. De kamer is uitstekend. Meer dan dat, want vanuit mijn kamer op de 2e etage kijk ik recht op de kerk San Isidoro. Vanavond is er een lichtshow zegt de mevrouw van de receptie. Die kun je mooi zien vanuit je kamer. Het klopt helemaal. Op de avond van 10 juli zal ik een twintig minuten lange video-opname maken van deze lichtshow. Hij vertelt het verhaal van León en de kerk in het bijzonder. Het verhaal begint in de tijd nog vóór de Romeinen in León arriveren en het loopt door tot het heden, de restauratie van de kerk, die bijna is voltooid. Allerlei eeuwen en personen komen voorbij: de Romeinen met keizer Augustus (of was het Julius Caesar?), de Visigoten, de Middeleeuwen en de Fransen die de kerk zwaar beschadigen. Prachtig om te zien en de lichtshow werd met passende muziek begeleid.

Maar eerst neem ik een douche en ga dan de stad in. Vlakbij de kathedraal neem ik bier met olijven en een glas wijn. Terwijl ik buiten voor de bar op een krukje aan een tafeltje geniet van het uitzicht op de kathedraal en het volk (veel pelgrims) dat er rondloopt, komt Yan de Breton aanlopen. Hij bestelt een biertje en snoept weer van mijn olijven. Geen punt. Goed volk, de Bretonners. Hij vertrekt even later en ik ga ook. Op naar het Parador Hostal San Marcos. En naar een internetcafé daar in de buurt. Het adres heb ik opgesnord met behulp van de internetverbinding op mijn iPhone. De stadsplattegrond helpt me uit te vogelen waar ik het internetpunt kan vinden. Vlakbij San Marcos dus. Ik vind de straat waar ’t moet zijn al snel. Maar geen internetpunt te zien. Wel een barretje. Daar vraag ik waar het internetcafé in deze straat is. De ober slaakt een zucht. Ik ben op de plek waar het internetcafé tien jaar geleden was! Het is lang geleden gesloten en hij zit er al weer vele jaren met zijn barretje. Internet is dus ook niet alles. Ik bedenk dat het verdwijnen van internetcafés niet zo vreemd is. ‘Iedereen’ heeft tegenwoordig een smartphone met internet. En veel cafés, kroegen, hotels etc. spelen daarop in door wifi aan te bieden. Aan internetcafés is dus steeds minder behoefte. Later zal ik in León nog een groot internetpunt zien. Met tientallen pc’s.

Leon, Hostal San Marcos (Parador)

Maar toen hoefde het van mij niet meer. Ik ga naar het Plaza San Marcos en maak foto’s van het Parador waar Ietje en ik in 2009 geslapen hebben. Dat was zeer de moeite waard. Ook wip ik binnen bij de kerk, annex museum rechts van het Hostal San Marcos. Vanuit dit hostal kun je op een balkon in de kerk komen, zodat je de binnenkant van de kerk vanuit een hoog gelegen plek kunt bekijken. In het museum zie ik weer een afbeelding van Santiago Matamoros. Op het plein voor Hostal San Marcos en de kerk ernaast staat een beeld van een vermoeide pelgrim. Ik ben allerminst vermoeid en loop weer naar het centrum van León. Onderweg neem ik een ijsje. In de grote winkelstraat, de Calle Ancha, vlakbij de kathedraal koop ik een bruinsuède leren riem.

Iglesia nostra Senora de Mercadoa

Dan zoek ik het Plaza Santa María del Camino. Het plein is met kiezelkeien geplaveid en dat loopt voor geen meter. In de kerk aan het plein wil ik een toepasselijke stempel halen. Dat lukt niet, deze kerk doet niet aan stempels. Ik ga naar het Plaza Mayor, het plein waar Ietje en ik in 2009 wat gegeten hebben. Onderweg daar naar toe kom ik langs de kerk San Martín en loop over het Plaza San Martín. In de kerk is een trouwpartij net afgelopen. Sjiek geklede Spaanse dames en heren showen hun kleding voor de kerk. In de kerk loopt de koster rond. Ik vraag hem om een stempel, die kan ik krijgen. Het Plaza San Martín ziet er gezellig uit, onthouden! Dit in tegenstelling tot het Plaza Mayor. Dat vierkante plein met een galerij er omheen (dat zie je veel in Spanje) is bijna geheel verlaten. Vervolgens weer naar de winkelstraat. Ik wil iets kopen om mee te nemen naar huis. Iets voor Ietje en elk van onze drie zonen en hun vriendinnen. Ik wil dus zeven souvenirs kopen.

Camino souvenirs in Leon

Maar wat? Dan zie ik een winkel die mooie stenen, ammonieten en soortgelijk verkoopt. Ja, dat is het! Ik breng mijn steen weg en neem er zeven mee terug. Acht eigenlijk, want ik heb al een stukje steen opgeraapt op de Col du Somport. Als aandenken aan de hoogste top die ik in mijn leven ooit, al fietsend, bereikt heb. Als ik op 17 juli thuis aankom heb ik inmiddels negen steentjes bij me. In Santiago raapte ik op het Praia Obradoiro een stukje graniet op. Het is ‘afval’ van het steenhouwersconcours dat daar op 16 juli is gehouden. In de winkel vind ik een reeks doosjes met daarin kleine steentjes. Ik ga ervoor op de grond zitten (de doosjes staan laag) en begin te zoeken naar geschikte stenen. Een verkoopster wil helpen. Van haar krijg ik een klein foldertje met de namen van de stenen, hun afbeeldingen en een toelichtende tekst. Daarmee kan ik voor iedereen die ik een steentje wil geven een toepasselijk exemplaar kiezen. Ietje zal de grootste steen krijgen, een turkoois balletje, dat staat voor ‘creativiteit’. De zes andere stenen hebben elk ook een eigen associatie. Ik breng mijn aankopen naar mijn kamer. Daarna is het al snel tijd om wat te gaan eten. Aan het Plaza Isidoro ligt behalve Hostal Boccalino ook het restaurante Boccalino. Het personeel is dan weer in het hostal, dan weer in het restaurant. Ik ga naar binnen, ondanks dat het nog geen etenstijd is volgens Spaanse begrippen. Maar de keuken is gewoon open en het restaurant zit aardig vol. Ik doe mijn bestelling en krijg een lekker maaltje. De dag is bijna om; morgen heb ik een dag gepland om in León door te brengen.

29e dag, zondag 10 juli 2011. sightseeing León, 0 km.

juli 31, 2011

Iglesia San Isidoro, onderdeel van een groot complex

Ik begin de dag met een ontbijt in restaurante Boccalino en ga daarna meteen naar de linkerkant van het complex tegenover mijn hostal. Tot het complex (Real Colegiata de San Isidoro de León, http://www.sanisidorodeleon.net/ behoren behalve de Basilica San Isidoro ook het Pantheón de los Reyes (het Museo), ook het Claustro Conventum, de Capilla de Santo Martino en de Torre dell’Gallo. De haanvan deze toren is een van museumstukken. Rechtsachter in het complex zit het Instituto Biblico y Oriental (IBO). Dit IBO bezoek ik nadat ik in het Museo ben geweest. Het Museo is net open. Ik ben de eerste gast. Direct na mij komt een Spaans stel binnen maar daar blijft het vooralsnog bij. In de eerste ruimte waar ik kom, het Pantheón de los Reyes maak ik een video-opname. Al snel komt er iemand aangelopen die zegt dat dat niet mag. Ik had het echt niet gezien. In het Pantheón staat (uiteraard) een hele serie stenen grafkisten opgesteld van relatief onbekende koningen en koninginnen van Castilla, Aragón en Navarra. Dat zijn landstreken in noord Spanje, vanaf halverwege de Pyreneeën tot aan Galicia.

Alweer: Santiago Matamoros

Het is (samen met Galicia) de bakermat van de Reconquista, de herovering van Spanje op de Moren. In dit gebied heeft ook de slag bij Clavijo (23 mei 844) plaatsgevonden waarbij volgens de legende Santiago heeft meegeholpen en waaraan hij zijn bijnaam Matamoros te danken heeft. Als ik in het Claustro ben komt de mevrouw die me verbood video-opnamen te maken me vragen of ik de bibliotheek wil zien. Ik volg haar, samen met het Spaanse stel. Ze opent een deur en we mogen een ruimte binnen. Daar liggen grote boeken opengeslagen in vitrines, maar in de kasten aan de muur staan honderden, zo niet meer dan duizend, heel oude boeken. En er staan ook een paar kopieertafels. Houten stellages waar de grote boeken op werden gelegd zodat de monniken ze konden overschrijven. Elke stellage heeft vier zijden. Er konden dus vier monniken tegelijk aan een stellage werken. We (Ietje en ik) hebben deze stellages en dit type oude boeken eerder gezien in het klooster van San Millán. Indrukwekkend. Ik begin te snappen waarom er nu nog ontdekkingen worden gedaan bij het onderzoek aan oude boeken. Het moeten er geweldig veel zijn (geweest). Geweest: er zijn er nu nog veel, maar er zijn er nog meer geweest. Ze hebben niet allemaal de eeuwen overleefd. Ik denk aan de roman van Eco (Naam van de roos) waarin een hele bibliotheek door brand verwoest wordt.

Alexander, in het Grieks

Het bezoek aan het Museo was interessant, maar mijn bezoek aan het IBO wordt imponerend. Ik ben er net voor tienen. Het is vlakbij en het gebouw waarin het zit maakt ook onderdeel uit van het Complex van San Isidoro. Om tien uur gaat het open en ik wacht dus eventjes. Alweer ben ik de eerste en nu ook de enige bezoeker. Er is een tijdelijke tentoonstelling gewijd aan de reis die Alexander de Grote (Alejandro Magno) door het middenoosten en Egypte maakte. Ik zie beelden van hem en van Cleopatra. Er hangt ook een wereldkaart die aangeeft hoe men in de tijd van Alexander de Grote de wereld zag. Een platte ovale schijf met eromheen water, de zee. In het noorden kun je nog delen van Frankrijk zien, maar Nederland ligt al onherkenbaar in onbekend gebied grenzend aan de zee in het noorden. In het zuiden zie ik Egypte en het huidige Ethiopië, maar zuidelijker is het weer onbekend gebied dat wordt begrensd door de zee aan de zuidkant van de ovale schijf. In het westen is de straat van Gibraltar herkenbaar, maar ten westen daarvan is alleen zee. In het oosten, waar China ligt, is weer onbekend gebied met ten oosten daarvan ook weer de zee. Of het inderdaad zo werd gezien in die tijd (356-323 voor Chr.) kan ik natuurlijk niet weten, maar ik vertrouw er maar op dat wat ik hier zie het resultaat is van wetenschappelijk onderzoek. In een ander deel van het museum zie ik oude bijbels, maar ook oude Thora-rollen, koptische boeken en stukjes steen met spijkerschrift erop. De stukjes steen zijn erg klein en het spijkerschrift erop is ontzettend priegelig. Bij de meeste beschreven stukjes steen staat een vertaling in het Spaans. Ik maak er uit op dat er verschillende type teksten zijn. Religieuze teksten, liederen, maar ook koopaktes. Die beschrijven dat Ali Baba drie kamelen, zes schepel graan en veertig schapen heeft verkocht aan Youssouf van Babylon.

Leon, Plaza San Martin

De lunch gebruik ik op het Plaza San Martín op het terras van restaurante La Pintona. Ik bestel o.a. vissoep en de ober komt vragen of het een probleem is als het even duurt. Geen probleem. Voor mij is er genoeg te zien op het plein. Rechts van mij zie ik El Mesón el Tizón. Ze hebben er verschillende soorten Spaanse ham. ‘n Ideetje voor straks. ’s Middags neem ik een siësta. Ik blijk deze rustperiode nodig te hebben want ik word aan het einde van de middag pas wakker. Ik ga weer even de stad in, kijk nog even of een internetpunt vlakbij open is (nee, jammer) en vervoeg me aan de bar in El Mesón el Tizón. Graag een portie Spaanse Ibérico ham. Het is al avond en het schemert. Dan bedenk ik dat vanavond de lichtshow is die geprojecteerd wordt op de San Isidoro tegenover mijn hostal. Ik haast me er heen en maak een lange opname. Gelukkig hoef je bij de huidige videocamera’s niet door een klein venstertje te turen om te filmen. Ik zet mijn rechterhand zo vast mogelijk tegen het raamkozijn aan, en ik zorg dat ik de hele breedte van de kerk in beeld heb. Dan druk ik op het rode knopje. Zelf kijk ik direct naar de projectie terwijl de camera in mijn rechterhand loopt. Het is een geweldige voorstelling.

Leon, Kathedraal