27e dag, vrijdag 8 juli 2011. 26e etappe: Frómista – Sahagún, 65 km.

Pelgrimsbeeld Carrion de los Condes

Om acht uur wil ik Ietje bellen maar de telefoon ‘doet raar’. Mogelijk geen beltegoed meer. Ik stuur een sms’je en hoop dat ze dat snel leest. Het is weer een korte etappe en dus is er tijd voor ‘kunst en cultuur’. De fietsroute gaat nog steeds over de Spaanse hoogvlakte, ruwweg tussen Burgos en León, dus er is nauwelijks een klimmetje te verwachten. De eerste plaats van betekenis is Carrión de los Condes. Een stadje met een overvloed aan kerken. Daar is ook het Monasterio Santa Clara waar Arjan en ik in 2008 waren. Er is daar een museum. Dat was toen dicht, maar vandaag zal het open zijn, vermoed ik. Het is maar20 km, dus ik ben er zo. Ik ga meteen naar Santa Clara en het museum. Een meneer laat me binnen in het museum. Het lijkt of dat hij dat speciaal voor mij doet. Er is verder niemand. De deur moest speciaal voor mij worden geopend. En hij doet het licht aan. Ik mag geen foto’s maken, ook niet zonder flitsen. Een bijzonder museum. Alleen al door de ruim 700 kerststallen die er staan. Uit heel de wereld. Nederland kan ik niet ontdekken, maar de rest van de wereld is wel vertegenwoordigd. En oude beelden en gebruiksvoorwerpen. Zo nu en dan gaat het licht uit en meteen erop weer aan. Geen idee wat er aan de hand is. Maakt ook niet uit.

Santiago Matamoros

Dan ga ik naar de kerk van Santiago. Die is nog dicht. Het is een goed excuus om een kroeg op te zoeken. Ik wil wat eten maar het is te vroeg. Ik neem wat uit de kleine voorraad tapas die er staat. Weer naar buiten. De kerk is nu wel open. Eigenlijk is het geen kerk maar een soort (pelgrims)museum. Ik zie Santiago Matamoros en San Roque. Vervolgens wil ik naar het uitzichtpunt achter een andere kerk. Van daaruit kun je bij goed weer kilometers ver kijken naar het westen. Ik kan er niet komen, een hek verspert de weg. Dan even naar de St. Andreaskerk met de typische andreaskruisen. Ik wip nog even binnen bij een opstelling van de beelden die worden rondgesjouwd in de Semana Santa. Sommige zijn foeilelijk. Maar het idee dat deze beelden door tientallen mensen worden gedragen, is bijzonder. Het grootste beeld waarmee wordt rondgesjouwd dat ik heb gezien is Santa Rosa. Dat was in Viterbo (Italië). Dat beeld is28 meterhoog en het weegt vijfduizend kilo. Zoveel wegen de beelden hier niet, maar het blijft indrukwekkend. Als ik vertrek kom ik de mevrouw tegen die ik gisteren sprak in Frómista. Ze reageert enthousiast. Ze gaat overnachten bij ‘de nonnen’ in Carrión de los Condes. Later zal ik met Yan de Breton spreken die ook bij deze nonnen is geweest. Hij vertelde mij zijn bijzondere ervaringen.

Caminopad: van Carrion naar Calzadilla

Ik vertrek richting Sahagún. Direct na Carrión de los Condes moet ik een gravelpad op. Ik moet even opletten. In 2008 ging het hier verkeerd. Maar nu niet. Ik vind het gravelpad. Het is  ruim10 kilometerlang en kaarsrecht. Om de zoveel meter is er een picknickplaats voor pelgrims. De wind staat weer flink op kop. Ik maak weer een video-op-de-fiets. Er komt me een auto tegemoet. De auto veroorzaakt een flinke stofwolk. Ik stop, want ik heb geen zin om door een stofwolk te fietsen. Ik wacht wel even tot hij voorbij is en het stof is neergedaald. Het blijkt een auto te zijn van het Spaanse Rode Kruis. Hij stopt zo gauw hij mij heeft bereikt. Er zitten drie personen in. Ze vragen me hoe ’t gaat en of ik water nodig heb. Nee, zeg ik. Ik heb nog voldoende voorraad water. Maar ze wachten mijn antwoord nauwelijks af. Ik krijg een flesje (33cl) aangeboden. Ik neem het aan en de auto rijdt verder. Ik ook. Na Calzadilla de la Cueza ga ik rechtsaf naar Ledigos. Ook nu weer, net als in 2008, vind ik geen plek waar ik een kop koffie kan drinken. Gelukkig is het niet warm, het waait alleen hard. Na Ledigos volgt al snel Sahagún.

Pelgrimsbeeld in Sahagun

De camping ligt aan de andere kant van het stadje, aan de route naar El Burgo Ranero. Ik meld me bij de receptie en krijg een plek toegewezen. De camping staat propvol met stacaravans en gewone caravans die al jaren geen millimeter gereden hebben. De plek die mij is toegewezen is een lege plek, waar voor kort een (sta)caravan heeft gestaan. Geen fraai grasveldje. Daarom zet ik mijn tentje op vóór de caravan naast me. Daarna neem ik de fiets naar Sahagún. Als eerste wil ik naald en draad kopen. Want de knoop van mijn fiets-overbroek is er bijna af. Op het Plaza Mayor vind ik al snel een winkel in manufacturen. Met drie man sterk wordt er in een klein kistje gezocht naar een geschikte naald. Ikzelf had al een klosje garen gevonden. Vervolgens parkeer ik mijn fiets op het plaza mayor en neem een drankje bij een van de vele restaurants aan het plein. Daarna ga ik verder het stadje in. Ik kom bij de albergue achter het hotel waar Ietje en ik in 2009 overnacht hebben. Verderop koop ik wat proviand voor morgen en dan ga ik weer naar de camping. Terwijl ik de knoop aan mijn broek vast zet, komt de juffrouw van de receptie aanlopen. Ik overtreed de regels, want ik sta niet op de aan mij toegewezen plek. Dat weet ik. Maar moet je ‘ns kijken wat voor plek dat is. Niks mee te maken. Ik moet mijn tent verzetten. Het is maar voor één nachtje, probeer ik nog. Nee, zij komen vanavond. Ik kijk haar ongelovig aan. Het is wel erg toevallig dat ze net vanavond komen, denk ik. Mijn Spaanse overbuurman zit genietend het gesprek te volgen. Als de juf weg is spreek ik hem. Ja, zegt hij, ze komen inderdaad vanavond. Het is fin de semana, weekend. Nu kan ik het beter plaatsen. De camping is een weekendcamping. Als ik zeg dat ik naar de buren links van mij verhuis, daar is ook beter gras, zegt hij dat die ook komen. Hij is niet helemaal zeker, maar de kans is groot. Ik zoek op ‘mijn’ perceel een klein stukje grond waar ik nog enigszins fatsoenlijk kan staan. Ik ga vlak aan de rand, tegen het campingweggetje aan staan. Ik had mijn fiets en bagage onder de luifel van de caravan staan. Die heb ik daar weggehaald en die staat nu bij mijn tentje. Ik hoop dat het droog blijft. Er hangen her en der wat donkere wolken.

Twee pelgrims aan het pelgrimsmenu

Weer terug met de fiets naar Sahagún-centrum. Op het plaza mayor zoek ik hetzelfde restaurantje weer op. Ik bestel een glas wijn en een portie olijven. Er komt een man naar buiten. Overduidelijk een pelgrim. Om een of andere reden schuift hij aan. Misschien heb ik uitnodigend gekeken. Ik vind het prima. Alleen is ook maar alleen. Het is Yan. Yan de Breton noem ik hem. Zijn voornaam is werkelijk Yan. Zijn achternaam weet ik niet. Maar hij is een Breton (uit Brest) die nu in Valence woont, maar die jarenlang in Marokko heeft gewoond. Hij is wegwerker. Hij vertelt van alles en snoept van mijn olijven. Het gaat over zijn overnachting bij de nonnen, waar gitaar werd gespeeld, gezongen werd en waar er een kringgesprek was over de motieven van pelgrims. En er was een mis. Over zijn tijd in Marokko en wat Marokkanen allemaal doen met dadels. Tot aan het gebruik van dadels als smeermiddel toe. Over Bretagne en de beste crèperie in Brest en dus in heel Bretagne. En nog veel meer. Ik reageer natuurlijk op basis van mijn kennis van Bretagne. Samen komen we niet op de naam Pont Aven, maar hij weet welke plaats ik bedoel. We bestellen het pelgrimsmenu. Daarna rekenen we af. Hij moet weg, de albergue sluit. Ik neem nog een koffie en een orujo. Terug op de camping blijkt dat mijn beide buren zijn gearriveerd. ’s Nachts gaat het regenen en ik word wakker. Ik ga mijn tentje uit en zie ook de buurman rechts rondscharrelen. Ik mag fiets en bagage onder zijn luifel zetten. Gerustgesteld dat de boel droog zal blijven kruip ik er weer in.

Plaats een reactie