Na het ontbijt in restaurant Boccalino heb ik de route al snel opgepikt. Tenminste voor even. Ik denk dat het mis ging in Santovenia de la Valdoncina. Daar had ik linksaf gemoeten. Maar ik ga rechtdoor en krijg een klim voor de kiezen. Boven aangekomen zie ik verderop een spoorlijn. Die staat wel op de kaart, maar daar moet ik niet zijn. Terug dus de heuvel af. In Santovenia de la Valdoncina moet ik nu rechtsaf (ik kom van de andere kant) denk ik. Voor de zekerheid nog even vragen. Nee hoor, zegt de man die ik aanspreek. Je moet die kant op.
Hij wijst de kant op waar ik vandaan kom. De heuvel op. Wie moet ik geloven? Mijn eigen intuïtie of deze man. Ik kies verkeerd: ik volg de aanwijzing van de Spanjaard. Weer ploeter ik een paar honderd meter de heuvel op. Op een T-splising voor een spoorlijn ga ik naar links een grindpad op. Op intuïtie, want richtingaanwijzers zijn er niet. Rechtsaf is zeker fout. De spoorlijn oversteken kan niet; er staan grote hekken. Ik fiets verder en verder. Aan boekje 3 heb ik nu niks. Ik weet amper waar ik ben. Beter gezegd, ik weet niet waar ik ben. Ik kom in een dorpje en net ervoor is een kruising. Ik lees de borden en kijk of ik er wat mee kan. Niet veel. Rechtsaf in ieder geval niet. Linksaf lijkt ook niet goed. Dan maar rechtdoor. Op goed geluk. In het dorpje vind ik geen aanknopingspunten en dus rijd ik het dorpje voorbij. Ik weet nog steeds niet waar ik ben. Het enige dat me iets vertrouwen geeft is de stand van de zon. Dan beland ik op een lange rechte weg op een soort hoogvlakte. Links zie ik een ree door het landschap springen. Ik heb geen tijd voor reeën op dit moment. Ik wil weten waar ik ben. Er komt een auto aan. Als ik die aanhoud kan de chauffeur me vast helpen. De auto raast voorbij. Een paar andere auto’s volgen zijn voorbeeld. Dan denk ik aan mijn iPhone. Daar zit een app met kaarten op. En met die app kun je ook bepalen waar je bent. Tenminste als je verbinding hebt. Er is helaas geen wifi in het vrije veld. Zal ik dan een 3G-verbinding activeren? Ik doe het niet, want verderop zie ik een paar huizen. Daar kan ik mogelijk vragen waar ik ben. De huizen zijn potdicht. Ik fiets verder, want er verschijnt weer een dorpje aan de horizon. Daar maar ‘ns kijken. Het is zowaar Antiomo de Arriba. Inderdaad Arriba, want ik zit op een kleine hoogvlakte. En dit dorpje ligt aan de fietsroute. Nadere analyse –thuis op de bank– doet vermoeden dat ik na Santovenia ben omgereden via Raneros. Probleem opgelost. Gelukkig.
Ik kom aan in Villar de Mazarife. Daar ken ik de route weer. (in 2008 reden we ten zuiden van León en kwam ik niet in Antiomo). Dat denk ik althans. Maar dat blijkt niet het geval. In plaats van in boekje 3 op de kaart te kijken en de aanwijzingen te lezen, volg ik de gele pijlen. Die wijzen immers de weg naar Santiago. Ik kom in een gehucht, la Milla del Páramo. Toen ik er fietste wist ik deze naam niet; het gehucht is te klein voor een plaatsnaambord. De naam lees ik terwijl ik dit schrijf op de site van Michelin, www.viamichelin.com. In la Milla volg ik de gele pijlen. Boekje drie zit doelloos op mijn stuurtas. De weg gaat over van asfalt op een pad met zwarte gravel. Vlakbij een spoorlijn. Toch maar ‘ns het boekje erbij halen. Maar la Milla is zo’n klein gehucht, het staat niet op de kaart. De schaal van de kaart in boekje 3 is te grof. Ik draai om en kies een andere route, die wel over asfalt gaat.
Na een paar kilometer zie ik een snelweg. Dat geeft moed, want aan de andere kant ervan moet Hospital de Órbigo liggen. Denk ik. Ik speur de horizon af. Geen bebouwing te zien. Toch fiets ik verder en kruis de snelweg. Een klein stukje verderop loopt de N120 weer, parallel aan de snelweg. Aan de andere kant ligt het gehucht San Martin del Camino. Ik besluit om niet linksaf te gaan en de N120 volgen. Waarom niet, weet ik niet meer. Mogelijk was de weg te smal en te druk. De N120 leidt direct naar Hospital de Órbigo. Ik draai dus weer om, beklim het viaduct over de N120 weer en ga in la Milla weer naar het zwarte gravelpad. Nu rijd ik wel door. Het pad loopt langs een spoorlijn die, vermoed ik, naar Hospital de Órbigo loopt. Later blijkt dat Hospital de Órbigo helemaal geen station heeft. Dat verklaart ook waarom het pad plotseling een haakse bocht naar rechts maakt en overgaat in een zandpad door de akkers. Onwillekeurig moet ik denken aan het korenveld net voor Burgos. Maar gelukkig zie ik een eind verderop, wat links, een weg lopen en een viaduct. Het pad waar ik op fiets gaat inderdaad die kant op. Bij het viaduct kan ik zowaar al fietsend omhoog en kom ik terecht op de Calle de Pio de Cela. Een weg die vanuit het zuiden Hospital de Órbigo binnen komt. Bekend terrein.
Ik fiets naar de lange brug over de Rio Órbigo en ga vanuit het westen de brug op. Aan de brug wordt gewerkt, met name aan de oostkant. De kant van waaruit er meestal gefotografeerd wordt. Ik besluit om om te draaien en de brug de brug te laten. In een winkeltje aan de westkant van de brug koop ik wat proviand. En deel ervan eet ik een eindje verderop. Ik neem geen tijd voor een gezellige lunch, want ik wil snel verder. Op het traject Hospital de Órbigo naar Astorga volg ik niet de fietsroute. Die neemt de kleine weggetjes en dat betekent omrijden. Ik zie dat de N120 een brede weg is met een brede strook asfalt aan de rechterkant. De afstand is ongeveer10 km. Ik neem de N120. In San Justo de la Vega verlaat ik de N120 om naar Astorga te gaan. Dat stadje, gesticht door keizer Augustus, ligt op een heuvel. Nadat ik op de fiets een voetgangersbrug over een spoorlijn gepasseerd ben, draai ik Astorga binnen. In boekje 3 staat: “Op dit punt gaan de pelgrims steil omhoog (kort lopen) door de Puerta del Sol het historische centrum binnen.”
Hoezo lopen? Dat zullen we nog wel ‘ns zien. Ik fiets Astorga binnen door de Puerta del Sol. Op het Plaza Mayor zoek ik een plekje op een van de vele terrassen. Ik eet een salade en vertrek weer. Astorga is bekend terrein uit 2008 en 2009.
Nog even het Palacio van Gaudí op de foto zetten (het is gesloten), ook de kathedraal en dan weer verder. Naar Rabanal del Camino, het einddoel van vandaag. Ik let deze keer beter op dan in 2008 en mis dus de afslag naar El Ganso niet. Op het weggetje naar El Ganso zie ik rechts van de weg op het Caminopad een bekend persoon. Yan de Breton. Ik passeer hem op een ongelegen moment. Hij treft net voorbereidingen om een plasje te doen. Ik roep en zwaai maar hij heeft zijn aandacht elders nodig. Net voor Rabanal zie ik waar en waarom het in 2008 weer ‘ns verkeerd ging. Arjan en ik fietsten elkaar mis, terwijl Rabanal del Camino toch geen wereldstad is. We zaten bij verschillende albergues op elkaar te wachten. Gelukkig vond ik hem voordat hij zijn plan om door te rijden ten uitvoer had gebracht. Nu ben ik alleen en ik kan dus doen en laten wat ik wil. Ik rijd Rabanal binnen. Zowat meteen is aan de rechterkant een albergue en aan de overkant is een grasveldje. Er staat een partytent, een gewoon koepeltje en een blokhutje op. Ook slingeren er wat ligstoelen rond. De mevrouw op het grasveldje ziet me aarzelen en vraagt me of ik een kampeerplek zoek. Ja, die zoek ik. Nou zegt ze, hier kun je je tentje opzetten. Ik ben de enige kampeerder die nacht. Het koepeltje staat er voor de show. Dat leid ik af uit het feit dat het gras dat aan de rand van het tentje twintig cm hoog staat, terwijl de rest van het grasveld keurig gemaaid is. Mijn fiets kan in de blokhut en ik kan de faciliteiten van de albergue aan de overkant van de weg gebruiken. Links van de albergue is een restaurantje annex kroeg. Ook handig.
Ik zet m’n tent op, ga even douchen en bestel aan de bar van de kroeg wat olijven en een glas bier. Daarna schakel ik over op wijn. Mijn avondeten nuttig ik verderop in het ‘centrum’ van Rabanal del Camino. In dit restaurant zit aan een tafeltje een blonde kerel van ergens midden dertig. Ik begin een praatje met hem. Hij blijkt een Zweed te zijn. Leuk denk ik. Hij is wat ziek zegt hij. Ik zie het niet aan hem en dat brengt me ertoe te zeggen dat ik officieel ook chronisch ziek ben. Geen mens ziet dat en ik voel het allerminst zo, maar officieel en volgens de statistieken ben ik hartpatiënt. Ik heb een hartaanval achter de rug en ben met spoed voorzien van een stent. Een buisje in mijn hart dat een ader moet openhouden. Toch ben ik aan deze tocht begonnen. Ik heb niks gevraagd aan huisarts of cardioloog, want stel dat ze het me afraadden. Wat had ik dan moeten doen? De Zweed blijkt uit Lund te komen (nu woont hij in Stockholm, maar van origine is hij een Lundenaar). Ik ken Lund een klein beetje omdat onzeThijsdaar een paar maanden heeft gewoond en ik zeg dat tegen hem Het geeft gespreksstof. Evenals mijn opmerking dat ik ook ‘ziek’ ben als gevolg van die hartaanval. De Zweed blijkt cardioloog te zijn en zegt dat als de doorstroming in mijn hart goed is, er eigenlijk niks aan de hand is. Een gratis second opinion. En ik kan zijn stelling alleen maar onderschrijven. Met mij is niks aan de hand.
Het wordt al laat, maar het wordt niet zo snel donker. Ik merk duidelijk dat ik een heel eind naar het westen zit, bijna boven Portugal en daar is het een uur vroeger. Toch ga ik naar mijn tentje. De lucht ziet er bewolkt uit. Gelukkig staan fiets en bagage in de blokhut. De sleutel ervan heb ik.