30e dag, maandag 11 juli 2011. 28e etappe: León – Rabanal del Camino, 67 km.

juli 31, 2011

Na het ontbijt in restaurant Boccalino heb ik de route al snel opgepikt. Tenminste voor even. Ik denk dat het mis ging in Santovenia de la Valdoncina. Daar had ik linksaf gemoeten. Maar ik ga rechtdoor en krijg een klim voor de kiezen. Boven aangekomen zie ik verderop een spoorlijn. Die staat wel op de kaart, maar daar moet ik niet zijn. Terug dus de heuvel af. In Santovenia de la Valdoncina moet ik nu rechtsaf (ik kom van de andere kant) denk ik. Voor de zekerheid nog even vragen. Nee hoor, zegt de man die ik aanspreek. Je moet die kant op.

Deze borden staan niet overal

Hij wijst de kant op waar ik vandaan kom. De heuvel op. Wie moet ik geloven? Mijn eigen intuïtie of deze man. Ik kies verkeerd: ik volg de aanwijzing van de Spanjaard. Weer ploeter ik een paar honderd meter de heuvel op. Op een T-splising voor een spoorlijn ga ik naar links een grindpad op. Op intuïtie, want richtingaanwijzers zijn er niet. Rechtsaf is zeker fout. De spoorlijn oversteken kan niet; er staan grote hekken. Ik fiets verder en verder. Aan boekje 3 heb ik nu niks. Ik weet amper waar ik ben. Beter gezegd, ik weet niet waar ik ben. Ik kom in een dorpje en net ervoor is een kruising. Ik lees de borden en kijk of ik er wat mee kan. Niet veel. Rechtsaf in ieder geval niet. Linksaf lijkt ook niet goed. Dan maar rechtdoor. Op goed geluk. In het dorpje vind ik geen aanknopingspunten en dus rijd ik het dorpje voorbij. Ik weet nog steeds niet waar ik ben. Het enige dat me iets vertrouwen geeft is de stand van de zon. Dan beland ik op een lange rechte weg op een soort hoogvlakte. Links zie ik een ree door het landschap springen. Ik heb geen tijd voor reeën op dit moment. Ik wil weten waar ik ben. Er komt een auto aan. Als ik die aanhoud kan de chauffeur me vast helpen. De auto raast voorbij. Een paar andere auto’s volgen zijn voorbeeld. Dan denk ik aan mijn iPhone. Daar zit een app met kaarten op. En met die app kun je ook bepalen waar je bent. Tenminste als je verbinding hebt. Er is helaas geen wifi in het vrije veld. Zal ik dan een 3G-verbinding activeren? Ik doe het niet, want verderop zie ik een paar huizen. Daar kan ik mogelijk vragen waar ik ben. De huizen zijn potdicht. Ik fiets verder, want er verschijnt weer een dorpje aan de horizon. Daar maar ‘ns kijken. Het is zowaar Antiomo de Arriba. Inderdaad Arriba, want ik zit op een kleine hoogvlakte. En dit dorpje ligt aan de fietsroute. Nadere analyse –thuis op de bank– doet vermoeden dat ik na Santovenia ben omgereden via Raneros. Probleem opgelost. Gelukkig.

Pelgrimsbeeld in Villar de Mazarife

Ik kom aan in Villar de Mazarife. Daar ken ik de route weer. (in 2008 reden we ten zuiden van León en kwam ik niet in Antiomo). Dat denk ik althans. Maar dat blijkt niet het geval. In plaats van in boekje 3 op de kaart te kijken en de aanwijzingen te lezen, volg ik de gele pijlen. Die wijzen immers de weg naar Santiago. Ik kom in een gehucht, la Milla del Páramo. Toen ik er fietste wist ik deze naam niet; het gehucht is te klein voor een plaatsnaambord. De naam lees ik terwijl ik dit schrijf op de site van Michelin, www.viamichelin.com. In la Milla volg ik de gele pijlen. Boekje drie zit doelloos op mijn stuurtas. De weg gaat over van asfalt op een pad met zwarte gravel. Vlakbij een spoorlijn. Toch maar ‘ns het boekje erbij halen. Maar la Milla is zo’n klein gehucht, het staat niet op de kaart. De schaal van de kaart in boekje 3 is te grof. Ik draai om en kies een andere route, die wel over asfalt gaat.

Na een paar kilometer zie ik een snelweg. Dat geeft moed, want aan de andere kant ervan moet Hospital de Órbigo liggen. Denk ik. Ik speur de horizon af. Geen bebouwing te zien. Toch fiets ik verder en kruis de snelweg. Een klein stukje verderop loopt de N120 weer, parallel aan de snelweg. Aan de andere kant ligt het gehucht San Martin del Camino. Ik besluit om niet linksaf te gaan en de N120 volgen. Waarom niet, weet ik niet meer. Mogelijk was de weg te smal en te druk. De N120 leidt direct naar Hospital de Órbigo. Ik draai dus weer om, beklim het viaduct over de N120 weer en ga in la Milla weer naar het zwarte gravelpad. Nu rijd ik wel door. Het pad loopt langs een spoorlijn die, vermoed ik, naar Hospital de Órbigo loopt. Later blijkt dat Hospital de Órbigo helemaal geen station heeft. Dat verklaart ook waarom het pad plotseling een haakse bocht naar rechts maakt en overgaat in een zandpad door de akkers. Onwillekeurig moet ik denken aan het korenveld net voor Burgos. Maar gelukkig zie ik een eind verderop, wat links, een weg lopen en een viaduct. Het pad waar ik op fiets gaat inderdaad die kant op. Bij het viaduct kan ik zowaar al fietsend omhoog en kom ik terecht op de Calle de Pio de Cela. Een weg die vanuit het zuiden Hospital de Órbigo binnen komt. Bekend terrein.

Brug over de Rio Orbigo

Ik fiets naar de lange brug over de Rio Órbigo en ga vanuit het westen de brug op. Aan de brug wordt gewerkt, met name aan de oostkant. De kant van waaruit er meestal gefotografeerd wordt. Ik besluit om om te draaien en de brug de brug te laten. In een winkeltje aan de westkant van de brug koop ik wat proviand. En deel ervan eet ik een eindje verderop. Ik neem geen tijd voor een gezellige lunch, want ik wil snel verder. Op het traject Hospital de Órbigo naar Astorga volg ik niet de fietsroute. Die neemt de kleine weggetjes en dat betekent omrijden. Ik zie dat de N120 een brede weg is met een brede strook asfalt aan de rechterkant. De afstand is ongeveer10 km. Ik neem de N120. In San Justo de la Vega verlaat ik de N120 om naar Astorga te gaan. Dat stadje, gesticht door keizer Augustus, ligt op een heuvel. Nadat ik op de fiets een voetgangersbrug over een spoorlijn gepasseerd ben, draai ik Astorga binnen. In boekje 3 staat: “Op dit punt gaan de pelgrims steil omhoog (kort lopen) door de Puerta del Sol het historische centrum binnen.”

Hoezo lopen? Dat zullen we nog wel ‘ns zien. Ik fiets Astorga binnen door de Puerta del Sol. Op het Plaza Mayor zoek ik een plekje op een van de vele terrassen. Ik eet een salade en vertrek weer. Astorga is bekend terrein uit 2008 en 2009.

Astorga, palacio episcopal (Gaudi)

Nog even het Palacio van Gaudí op de foto zetten (het is gesloten), ook de kathedraal en dan weer verder. Naar Rabanal del Camino, het einddoel van vandaag. Ik let deze keer beter op dan in 2008 en mis dus de afslag naar El Ganso niet. Op het weggetje naar El Ganso zie ik rechts van de weg op het Caminopad een bekend persoon. Yan de Breton. Ik passeer hem op een ongelegen moment. Hij treft net voorbereidingen om een plasje te doen. Ik roep en zwaai maar hij heeft zijn aandacht elders nodig. Net voor Rabanal zie ik waar en waarom het in 2008 weer ‘ns verkeerd ging. Arjan en ik fietsten elkaar mis, terwijl Rabanal del Camino toch geen wereldstad is. We zaten bij verschillende albergues op elkaar te wachten. Gelukkig vond ik hem voordat hij zijn plan om door te rijden ten uitvoer had gebracht. Nu ben ik alleen en ik kan dus doen en laten wat ik wil. Ik rijd Rabanal binnen. Zowat meteen is aan de rechterkant een albergue en aan de overkant is een grasveldje. Er staat een partytent, een gewoon koepeltje en een blokhutje op. Ook slingeren er wat ligstoelen rond. De mevrouw op het grasveldje ziet me aarzelen en vraagt me of ik een kampeerplek zoek. Ja, die zoek ik. Nou zegt ze, hier kun je je tentje opzetten. Ik ben de enige kampeerder die nacht. Het koepeltje staat er voor de show. Dat leid ik af uit het feit dat het gras dat aan de rand van het tentje twintig cm hoog staat, terwijl de rest van het grasveld keurig gemaaid is. Mijn fiets kan in de blokhut en ik kan de faciliteiten van de albergue aan de overkant van de weg gebruiken. Links van de albergue is een restaurantje annex kroeg. Ook handig.

Kamperen in Rabanal del Camino

Ik zet m’n tent op, ga even douchen en bestel aan de bar van de kroeg wat olijven en een glas bier. Daarna schakel ik over op wijn. Mijn avondeten nuttig ik verderop in het ‘centrum’ van Rabanal del Camino. In dit restaurant zit aan een tafeltje een blonde kerel van ergens midden dertig. Ik begin een praatje met hem. Hij blijkt een Zweed te zijn. Leuk denk ik. Hij is wat ziek zegt hij. Ik zie het niet aan hem en dat brengt me ertoe te zeggen dat ik officieel ook chronisch ziek ben. Geen mens ziet dat en ik voel het allerminst zo, maar officieel en volgens de statistieken ben ik hartpatiënt. Ik heb een hartaanval achter de rug en ben met spoed voorzien van een stent. Een buisje in mijn hart dat een ader moet openhouden. Toch ben ik aan deze tocht begonnen. Ik heb niks gevraagd aan huisarts of cardioloog, want stel dat ze het me afraadden. Wat had ik dan moeten doen? De Zweed blijkt uit Lund te komen (nu woont hij in Stockholm, maar van origine is hij een Lundenaar). Ik ken Lund een klein beetje omdat onzeThijsdaar een paar maanden heeft gewoond en ik zeg dat tegen hem Het geeft gespreksstof. Evenals mijn opmerking dat ik ook ‘ziek’ ben als gevolg van die hartaanval. De Zweed blijkt cardioloog te zijn en zegt dat als de doorstroming in mijn hart goed is, er eigenlijk niks aan de hand is. Een gratis second opinion. En ik kan zijn stelling alleen maar onderschrijven. Met mij is niks aan de hand.

Het wordt al laat, maar het wordt niet zo snel donker. Ik merk duidelijk dat ik een heel eind naar het westen zit, bijna boven Portugal en daar is het een uur vroeger. Toch ga ik naar mijn tentje. De lucht ziet er bewolkt uit. Gelukkig staan fiets en bagage in de blokhut. De sleutel ervan heb ik.

De pelgrim die deze teksten schreef

31e dag, dinsdag 12 juli 2011. 29e etappe: Rabanal del Camino – Villafranca B., 65 km.

juli 31, 2011

Het weer ziet er niet best uit, vandaag

De lucht is grijs als ik wakker word. In de verte, boven Astorga onweert het. Het regent een beetje. En bovendien is het best fris. Dat ziet er niet best uit. Vandaag zal ik naar 1505 meter klimmen, het Cruz de Ferro. De albergue is bijna leeg. Alle lopende pelgrims zijn weg. Een enkele Spaanse mountainbiker ligt nog op bed. In het keukentje zet ik thee en maak ik een ontbijtje. Ook kan ik nog even de twee telefoons opladen. Dan vertrek ik. Goed aangekleed. Fietsshirt, bodywarmer en daaroverheen een windjack. Een echt regenpak met jas en broek vind ik wat overdreven. Zo erg is het ook weer niet. Omdat de kroeg naast de albergue wifi heeft heb ik recente weersvoorspellingen. Ik heb een aantal etappeplaatsen in de weer-app op de iPhone staan en ik kan dus snel het weer opvragen. Voor Foncebadon wordt miezer voorspeld en een graad of twaalf. In Molinaseca, beneden in het dal, aan de andere kant van de kleine hoogvlakte waar het Cruz de Ferro op staat, zal het half bewolkt zijn en een stuk warmer. Deze weersverwachting zal blijken te kloppen. In Foncebadon is het regen in plaats van miezer en de twaalf graden worden niet gehaald. Maar dat zijn maar kleine afwijkingen. Wat de weersvoorspelling me niet vertelt, is hoe het weer zal zijn tússen Foncebadon en Molinaseca. Dat kan ook amper; er ligt op die twintig kilometer één dorpje. El Acebo. Op zo’n vijf kilometer, nadat de weg vanaf de kleine hoogvlakte de daling naar het dal heeft ingezet. In Foncebadon stop ik. Het miezert dan nog. Als ik in de albergue aan de koffie zit gaat het regenen. Beertje zit buiten op de fiets en hij wordt nat. De prul!

Wandelaars in de regen in Foncebadon

Binnen tuigen pelgrims zich op voor een tocht door de regen. Als het even wat minder regent waag ik het erop. Er werd immers niet zoveel regen voorspeld. En die is nu wel gevallen denk ik. Ik bereik plotseling het Cruz de Ferro. Een lange houten paal met een ijzeren kruis er bovenop. De paal staat in of op een grote berg stenen. Bijna iedere pelgrim legt er een steen(tje) bij. Normaal, bij gewoon zicht, zie je de berg keien en de paal al van verre staan. Het is immers een kleine (hoog)vlakte waar de paal staat. Maar nu niet. Plotseling doemen berg en paal uit de mist op.

Cruz de Ferro, 12 juli, elf uur

Ik ben er, stop en drop mijn steentje. Het is opgeraapt op de parkeerplaats van het etablissement waar Ietje en ik waren voor onze Pensioen In Zicht-cursus. In Ootmarsum. Op een van de dagdelen van deze cursus heb ik over Camino de Santiago en zijn traditie (een steentje leggen bij het Cruz de Ferro) verteld. Tijdens het programmaonderdeel: “deelnemers vertellen over hun hobby.” Andere deelnemers vertelden over hun hobby: tuinieren, wandelen. Nu is fietsen naar Santiago geen hobby van mij, ik doe het twee keer en daarmee basta, maar ik vond het wel leuk om mijn ervaringen met de groep te delen. De steen gaat op de foto en de paal ook voor zover de mist dat toelaat. Ik maak nog een video-opname. Het is er doodstil. Een eenzame pelgrim verdwijnt lopend in de mist.

Er ligt van alles op Cruz de Ferro

Verder is er niemand. Wat een verschil met 2008!! Kort daarna stap ik weer op. Al snel gaat het regenen. Echt regenen. En de temperatuur daalt vanwege de regen nog een paar graden. Ik word nat. De tassen worden nat en zitten nu niet in een beschermende plastic zak. Beertje wordt nat. Het water staat in mijn schoenen. En ik heb het koud. Niet een beetje, maar heel erg. Ik vernikkel. Er komt maar geen einde aan de kleine hoogvlakte. Het gaat op en af. En vooral de kleine klimmetjes komen me slecht uit deze keer. Eindelijk, eindelijk zet de weg de daling in. Ik weet dat ik El Acebo dan vrij snel zal bereiken. Daar zijn albergues en kroegen. Ik stop bij de eerste kroeg die ik zie. Mijn fiets probeer ik zo te parkeren, dat hij niet de volle regen vangt. Dan ga ik meer dood dan levend de kroeg binnen. Aan de bar bestel ik een grote bak koffie. Wat heb ik het koud en wat ben ik nat! Ik zie de bediening met bocadillo’s lopen met tortilla erop. Ik bestel er ook een. Lekker iets warms. Als ik afreken en wil vertrekken kijkt de bediening me hoofdschuddend aan. Of ik nog water nodig heb, vragen ze. Nee, ik heb water genoeg en bovendien: het regent nog steeds. In de regen (het regent iets minder hard) daal ik af. Niet zo snel. Ik rem veel en houd de snelheid laag. De remblokjes hebben het zwaar te verduren want het gaat in het begin vrij steil naar beneden. Verderop wordt het iets minder steil. Het wordt warmer. Ik kom in de buurt van het dal. Na een lange afdaling bereik ik Molinaseca. Een mooi dorpje met een mooie brug over de Rio Meruelo. Althans, zo ervaar je Molinaseca bij mooi weer. Nu heb ik er geen oog voor. Ik wil naar een kroeg en iets eten of drinken om op te warmen. De kroeg waarin ik beland heeft niks te eten. Ik bestel een orujo de hierbas. Misschien warm ik daar een beetje van op. Ik kan het glas niet gewoon vasthouden. Het schudt op en neer alsof ik Parkinson heb. Beetje bij beetje drink ik de orujo op. Omdat er niks te eten valt verhuis ik naar schuin tegenover. Het is iets over twaalf uur. Ik vraag naar het pelgrimsmenu. In eerste instantie wordt gezegd dat het daarvoor te vroeg is, maar een ander lid van de bediening corrigeert. Ik kan een bestelling plaatsen. Ik eet wat ze me voorzetten en langzaam kom ik bij mijn positieven. Wat helpt is dat de zon doorbreekt. Het is half bewolkt. De weersvoorspelling klopt. Twee Aziatische pelgrims (vader en zoon?) willen ook wat bestellen. Dat gaat ingewikkeld, maar er komt iets op tafel. Friet met gebakken ei en cola. Als ik weer wat opgewarmd ben, ga ik verder. Ponferrada rijd ik vrij snel door. Ook die stad ken ik; ik heb het Tempelierskasteel ook van binnen (voor zover het een binnen heeft) al eerder gezien. Deze keer volg ik de fietsroute naar Villafranca del Bierzo; in 2008 namen Arjan en ik een alternatieve route omdat we dachten dat die korter en sneller was.

Cacabelos, de 'gele habitaciones'

Onderweg passeer ik Cacabelos met de typische gele pelgrimsonderkomens rondom de kerk, aan de rand van het stadje. In Villafranca del Bierzo passeer ik een fietsenmaker. Onthouden, denk ik. Ik moet nieuwe remblokjes hebben. De oude zijn na drie fikse afdalingen en de avonturen in Frankrijk versleten. Ik zoek weer een hostal, zodat ik helemaal bij kan komen van de kou vanmiddag. Er staat een bord dat verwijst naar hostal Burbio, genoemd naar de rivier die door Villafranca loopt. Na wat bochten naar links en rechts ben ik er. Het ziet er prima uit. De mevrouw van de receptie spreekt Frans, dus de conversatie verloopt wat gemakkelijker. Ik kan zelf ergens over beginnen. Dat laat mijn kennis van het Spaans nauwelijks toe. Nadat ik me heb geïnstalleerd en een heet bad heb genomen, ga ik naar de fietsenmaker om af te spreken voor morgenochtend. Om negen uur gaan ze open. Vervolgens strijk ik neer op een terras dat ik meen te kennen uit 2008. Ik neem weer olijven en wijn. Na een tijdje vraag de serveerster of ik de kaart wil. Ik bestel een pelgrimsmenu. Daarna is het tijd om te gaan slapen. Het was me de dag wel.

32e dag, woensdag 13 juli 2011. 30e etappe: Villafranca del Bierzo – Samos, 70 km.

juli 31, 2011

Villafranca del Bierzo, Rio Burbia

Het ontbijt wordt vanaf acht uur geserveerd. Ik heb dus alle tijd. En bovendien, de fietsenmaker is er pas om negen uur. Er staat een man klaar om me te bedienen. Koffie graag. En tostados, geroosterd brood. Het gesprekje verloopt in het Spaans. Uit de boxen klink Keltische muziek. Ik zeg daar wat van en hij glundert. Ja, dat is Keltisch. Ik ben vlakbij Galicië. Ik hoef alleen maar de Alto de Poio over. Na het ontbijt check ik in op de site van Ryanair, eerst voor de vlucht Santiago-Madrid en dan voor de vlucht Madrid-Eindhoven. Beide op aanstaande zondag, 17 juli. Deze vluchten heb ik al maanden geleden geboekt. Het hostal heeft zowaar een pc met printer voor haar gasten. Ook kijk ik of hostal Mexico in Santiago nog een kamer heeft voor de nacht van 15 op 16 juli. Maar het blijkt volgeboekt voor die nacht. Ik heb al maanden geleden geboekt voor de nacht van 16 op 17 juli, zodat ik ’s ochtends snel en gemakkelijk kan vertrekken naar het vliegveld. Hostal Mexcio is ook het inleverpunt voor mijn fiets en bagage. Soetens zal deze spullen terug brengen naar Nederland en aan huis afleveren. Dat scheelt een hoop gesjouw. Ik weet uit 2008 wat het is om fiets en bagage mee te nemen op de vliegreizen van Santiago naar Eindhoven met de firma Ryanair. Het kan, maar leuk is anders.

Villafranca del Bierzo, nieuwe remblokjes

Als ik klaar ben neem ik afscheid en ga ik naar de fietsenmaker. Het is kwart over negen als ik daar ben. Hij is met de fiets van een andere klant bezig en er staat nog iemand te wachten. Dat kan dus even duren. Gelukkig komt om half tien zijn assistent binnen. Een man van in of rond de zestig. Hij trekt op zijn gemakje zijn werkkleding aan en zet nog wat dozen op zijn plaats en dan komt hij naar mij toe. Wat zijn mijn wensen. Ik wijs op mijn remblokjes. Het Spaanse woord voor remblokje heb ik niet paraat. Het is hem duidelijk: vier nieuwe remblokjes. Al snel zijn de oude voor nieuwe verwisseld. Zijn oog valt op mijn achterwiel. Met de bevestiging aan het frame van de fiets is iets mis. “Heb ik een probleem?”, vraag ik. Ik dacht van wel, antwoordt de fietsenmaker. Hij herstelt het en ik kan vertrekken nadat ik heb afgerekend. Ik ben een eindje op weg als ik me realiseer dat ook de rechtertrapper een probleem is. Althans, kan worden. Dat wordt een klusje voor een andere fietsenmaker.

De klim naar O’Cebreiro begint uitstekend. Ik rijd gemakkelijk de berg op. Onderweg neem ik nog koffie met een croissant. De Spaanse croissants zijn veel groter en zoeter dan de Franse. Er zit ook een dun laagje geleiachtig spul op. Je krijgt er behalve een bordje ook mes en vork bij om ‘m op te eten. Met de handen een croissant eten levert plakkerige vingers op. Ik stap weer op. De weg (N6) wordt steiler en het weer slechter. De toppen liggen in de mist. In Pedrafita do Cebreiro neem ik in een ongezellig café twee cola. De suiker in de cola geeft snel nieuwe energie. De laatste kilometers naar de top rijd ik in de mist. Er is niks te zien van het uitzicht dat je daar hebt bij mooi weer.

O'Cebreiro. koud en mistig

Om twee uur ben ik in O’Cebreiro. Een en al mist. Wat een tegenstelling met 2008. Toen had ik een fantastisch uitzicht.

Dezelfde plek in 2008

Als eerste ga ik naar het kleine kerkje een stempel halen. Daarna ga ik een kroegje binnen. Er is weinig te eten. Geen pelgrimsmenu. Ik neem soep van de dag. Het is een soep van aardappelen en koolbladeren. Er ligt ook een beetje varkensvlees in. Het is warm en dat is al heel wat. Ik verhuis naar een ander etablissement. Eerst maak ik nog een foto van de stenen tafel, buiten voor een andere kroeg, waar ik in 2008 drie Spanjaarden ontmoette en gezellig met hen sprak. Nu kun je de mist op de foto zien. Zo dicht is de mist vandaag, midden op de dag.

Het andere etablissement ligt aan de doorgaande weg die langs O’Cebreiro richting de Alto de Poio (Poyo in het Spaans; Poio is Galicisch) loopt. Ik ken dat ook weer uit 2008 en weet dat je daar wel kan eten. Het zit tjokvol. Ik bestel aan de bar hangend weer een soep van de dag. Ik krijg dezelfde koolsoep, alleen was die van zonet lekkerder. Omdat rondhangen in een mistig O’Cebreiro snel gaat vervelen, fiets ik verder. Het wordt ietsje minder mistig. Bij het grote pelgrimsbeeld op de Alto San Roque is het zicht een stuk beter. Maar lang niet wat het zijn kan.

Alto San Roque, pelgrimsbeeld

Ik neem weer video op en maakt foto’s. Het is nog een paar kilometer op en af naar de Alto de Poio. Nadat ik de col daar heb gehad (1335 m) begint de afdaling naar Triacastela. Ik rijd met drie lagen kleding aan naar beneden. En nog heb ik het koud. Niet zo erg als gisteren, maar koud is het. In Triacastela zijn verschillende restaurants. Bij een ervan neem ik een portie garnalen in knoflooksaus. De saus is zo sterk, dat ik me gelukkig prijs alleen te reizen. Ik warm weer wat op en kan verder. Het doel is Samos. Daar is een groot monasterio. Om vijf uur ben ik in Samos en check in bij de refugio die in het monasterio is. Het is mogelijk een oude eetzaal. Lang in verhouding tot de breedte en de zaal heeft een tongewelf. Er staat een groot aantal stapelbedden; in totaal zijn er 70 slaapplaatsen in één ruimte. Ik wil het monasterio bezoeken en handel snel. Om half zes kan ik nog net mee met de rondleiding-met-gids. Het monasterio dateert uit 900, maar er is nauwelijks nog iets uit deze tijd. De gids wijst op twee stukken steen in een overigens wit gepleisterde muur. De stenen zijn klein. Dat is alles.

Monasterio Samos: nieuw gebouw, oude plek

Eigenlijk is het een relatief nieuw monasterio op een oude locatie. Relatief nieuw; ik schat dat het meeste is gebouwd in de twintigste eeuw. Ook de muurschilderingen zijn vrij nieuw en niet geweldig. Zo zie je ergens Sophia Loren tussen een paar monniken staan. Aan de muur een hele rij foto’s. Generalíssimo Franco hangt in dezelfde reeks foto’s als Prinses Irene en haar Juan-Carlos. Een Spanjaard die ziet wat ik zie verontschuldigt zich. Ook de houten beelden zijn navenant. Ik maak bijna geen foto’s. Het is de moeite niet waard. Leuk vind ik wel de aandacht die het klooster van Monte Cassini krijgt. De monniken zijn Benedictijnen en dat verklaart veel. Ik ken dat klooster, de plek waar St. Benedictus honderden jaren geleden zijn orde stichtte, van een rondreis door Italië. Samen met Cluny (dat je ook overal tegenkomt) heeft Monte Cassini een enorme invloed gehad op het kloosterleven in de Middeleeuwen. Ik ga niet naar de mis van de monniken om zeven uur. Om die tijd zit ik op een terras te praten met een Vlaams stel. Ze zijn te voet op weg. Alhoewel, te voet? Ik zie ze ’s morgens tegenover de albergue op de bus wachten en ik zie ook dat ze instappen. Ja, zo kan ik het ook. In de refugio is mijn onderbuurvrouw een Aziatische. Ze komt uit Californië, maar ze heeft Koreaanse roots. Links van mij, aan de andere kant van het pad, ligt een Spanjaard die een paar woorden Nederlands kent: ‘dank-oe-wel’. Ook spreek ik een pelgrim uit Nieuw Zeeland, met Hongaarse ouders. In de kroeg tegenover de albergue neem ik nog een borrel. Aan de bar staand zie ik de gids van vanmiddag in het monasterio. Ze herkent me en vraagt: “¿Que tal?”. Ze wacht nauwelijks het antwoord af en vertrekt weer. Waarom weet ik niet. Zou het aan mij gelegen hebben? Ik ga snel weer naar het monasterio, want om 22:00 uur sluit de voordeur. Morgen moet iedereen om half acht weg zijn.

Slaapzaal in het Monasterio van Samos

33e dag, donderdagdag 14 juli 2011. 31e etappe: Samos – Melide, 79 km.

juli 31, 2011

Samos, pelgrimsbeeld

Het is vandaag een vrij lange etappe, met veel klimwerk. Bijvoorbeeld een klim van twaalf kilometer. Niet heel steil, maar wel lang. Ik sprak met een man van 72 die ik eerder gezien heb. Het is een Helmonder uit Brouwhuis. Hij is een echte langeafstandsfietser. Hij is al ‘overal’ geweest, in Istanboel en ik weet niet meer waar nog meer. Eigenlijk wilde hij dit jaar naar Jeruzalem fietsen , maar de toestand in Syrië is wat onrustig en dus heeft hij zijn bestemming gewijzigd in Santiago de Compstela. Zijn tempo is laag. Ik fiets hem bergop met gemak voorbij. Maar hij komt er en hij laat zich door niemand en niets opjutten. In Portomarin neem ik een bocadillo. Net voor Portomarin steek ik de Rio Miño over. Het water staat laag. Veel lager dan in 2008. En ik ben hier op ongeveer dezelfde tijd in het jaar; er zit maar een paar weken tussen. Ik kan de oude brug zien. Die ligt méters onder de nieuwe brug. Doordat er een stuwdam is aangelegd zijn het oude dorp en de oude brug onder water verdwenen. Tenminste bij hoog water. De kerk van het oude dorp is steen voor steen afgebroken en opnieuw opgetrokken in Portomarin.

Portomarin, Iglesia San Juan

Bij deze kerk (San Juan) ga ik binnen. Er zit iemand achter een tafel en er is een dienst aan de gang. De mevrouw wijst me op de dienst en vraagt of ik een stempel wil. Graag, maar mijn Credential is vol. Geen probleem, voor € 1,50 kan ik een nieuwe krijgen. Er ligt een grote stapel lege Spaanse credentials. Ik ga op haar suggestie in. In de dienst gaan drie heren voor. Er zitten twee gelovigen in de kerk. Op het terras waar ik mijn stokbrood met ham en kaas eet zitten een paar Spaanse pelgrims op een paar bevriende pelgrims te wachten. Beertje heeft weer succes bij een vrouw in het gezelschap. Ook een Japanse pelgrim komt kijken en maakt een foto. Dat is bijna altijd zo. Vrouwen reageren veel meer op Beertje dan mannen.

Na Portomarin stop ik in de buurt van Ligonde. Daar is een terrasje aan het Caminopad dat veel pelgrims trekt. Ik bestel een glas bier en zie de ‘meute’ langs trekken.

Nabij Ligonde

Sommigen stoppen ook. Ik zeg ‘meute’ omdat het aantal pelgrims sterk toeneemt op de laatste kilometers voor Santiago. Je krijgt namelijk al een getuigschrift als je de laatste 100 kilometerhebt gelopen. En dus lopen er allerlei soorten pelgrims. Je hebt er met witte benen en kleine rugzakjes en er zijn er met bruine benen en zware rugzakken. En van alles er tussen in. Ook rijden er veel Spaanse mountainbikers. Meestal hebben ze weinig bagage. Soms wel heel erg weinig.
Het einddoel van vandaag is Melide. Het idee toch naar Arzúa te gaan laat ik varen. Dat is te ver voor vandaag. De diverse klimmetjes hebben hun tol geëist. In Melide is het klimmen geblazen in de hoofdstraat. Het is best een eind. Een stukje voor de top van de heuvel zie ik links van de weg een fietsenmaker. Mijn rechtertrapper is nog steeds slecht en ik besluit ‘m te vervangen. Dat had ik eigenlijk in Villafranca moeten doen, maar toen ben ik het vergeten, terwijl ik daar nota bene in de werkplaats van een fietsenmaker was.

De kerk in Melide

Ik weet het Spaanse woord voor trapper niet en zeg daarom tegen de fietsenmaker: “Mira”, kijk ‘ns even. Hij kijkt en ik draai de trapper rond. Het ding protesteert en wil nauwelijks fatsoenlijk ronddraaien. Het is hem duidelijk. Hij gaat naar binnen en houdt een nieuwe trapper omhoog. Is deze goed, lijkt hij te vragen. Ik keur de trapper goed en hij gaat aan de slag om de oude trapper los te draaien. Dat valt niet mee. Sterker nog, het valt gruwelijk tegen. Het ding zit muurvast. Ik denk na een tijdje: ‘hij geeft het op.’ Maar na nog een paar krachtsinspanningen komt er beweging in de trapper. Hij is los. De andere trapper gaat ietsje gemakkelijker los. Maar het scheelt niet veel. De nieuwe trappers zitten er snel aan. Afrekenen en verder. Ik vraag nog waar albergues zijn en hij antwoordt: ‘Arriba’, daarboven, bergop dus. Ik fiets nog een paar honderd meter de heuvel op en dan sla ik rechtsaf. Op mijn iPhone zit een app met veel, zo niet alle albergues in de dorpen en steden langs de Camino. Ik raadpleeg de app voor de plaats Melide. Er zijn er twee, vlakbij elkaar. Ik lees de adressen. Aan twee dames op een bankje vraag ik waar die straten zijn. Ze weten ’t niet want ze zijn niet van hier. Ik schiet andere mensen aan en uiteindelijk tref ik iemand die de weg kent in Melide. Ik ben er vlakbij en binnen twee minuten ben ik bij de twee albergues. Ik kies de eerste die ik tegenkom. Als ik aan ’t inchecken ben komt er een pelgrim binnen die nauwelijks nog een stap kan zetten. Het personeel van de albergue schiet haar te hulp een neemt de rugzak van haar rug. Ze kan zonder rugzak amper de trap op naar de slaapzaal op de 1e etage. Later zie ik haar op bed liggen; ik lig in dezelfde slaapzaal. Ze vraagt me dan naar de kwaliteit van de douches. Prima zeg ik, ik kom er net onder vandaan. Ze gaat ook douchen. Volgens mij kan ze morgen onmogelijk verder lopen. Haar benen lijken wel olifantenpoten.

Buiten bel ik Ietje. Voor de deur van de naast gelegen albergue wordt naar me gezwaaid. Het is de leuke vrouw die ik vanmiddag sprak in Portomarin en die inmiddels bevriend is met Beertje. Ik zwaai enthousiast terug. Ik loop door Melide en koop wat fruit bij een groenteboer. Hij heeft ook een beetje brood. Ik pak er een en wil afrekenen. Hij ziet welk brood ik genomen heb en stelt voor dat ik een ander pak. Dat is veel lekkerder. Het is authentieker. Ik volg zijn voorstel. Geweldig toch! Bij een café staat aangeplakt dat ze wifi hebben. Niet op het terras aan de doorgaande weg, maar binnen op de 1eetage. Op het terras neem ik wijn met olijven. Aan de bar binnen pak ik nog een wijntje terwijl ik dankbaar gebruik maak van de wifi-verbinding.

Piementos onder een inktsaus

Dan is het tijd voor het avondmaal. Bij een restaurant neem ik als voorgerecht piementos met iets erbij. Wat kan ik niet achterhalen. Ik kan niet alle Spaanse teksten begrijpen. Het blijkt dat de rode paprika’s onder een dikke, pikzwarte saus liggen. Gemaakt van de ‘inkt’ van inktvissen vermoed ik. Ik ken dat van een bezoek aan een restaurant in Italië. Het is niet lekker. Jammer van de gevulde paprika’s. Ik ga terug naar de albergue en ben ruim op tijd. Deze private albergue hanteert wat ruimere openingstijden. Toch is vrijwel iedereen op de slaapzaal al in diepe rust. Zachtjes trek ik een pyjama aan en kruip erin. Ik lig weer in een bovenbed, linksachter in de hoek.

34e dag, vrijdag 15 juli 2011. 32e etappe: Melide – Santiago de Compostela, 57 km.

juli 31, 2011

Vannacht een lichte koortsaanval gehad. Of zoiets. Ik heb erg liggen zweten. Het was wel warm in de albergue, maar er was meer aan de hand. Ik heb ook liggen dromen en dat doe ik anders vrijwel nooit. Tenminste niet dat ik weet. Het is vandaag de laatste etappe. Ik kan kiezen tussen de fietsroute volgen of via  de N547 rechtstreeks naar Santiago. Dat is een tiental kilometers korter. Ik ken de N547 nog uit 2008. De beschrijving van de fietsroute bevat weer klimmetjes, soms tot 9%. De grote weg kent wat klimmen en dalen tot Arzúa en daarna is het veelal dalen. Met één klim net voor de rotonde, tien kilometer voor Santiago. Vervolgens ga je dan over de oude weg, langs het vliegveld de stad in. Ook weer wat klimmen en dalen maar niet zoveel. Na een laatste bultje dender je zo Santiago binnen.

Langs de N 547, richting Santiago

Ik neem de kortste route. In Arzúa leg ik even aan op een bekend terras. Ik neem er koffie en een napolitana, een pain chocolat (op z’n Frans) met hagelslag er op. Plus vers sinaasappelsap. De komende kilometers zijn dus gemakkelijk. Onderweg van Arzúa naar Santiago ben ik getuige van een opvallend tafereel. Langs de weg staat een busje geparkeerd, met rugzakken in de laadruimte. De chauffeur instrueert een dame van een jaar of 35  in het gebruik van haar fiets. Ik krijg flarden van het gesprek mee. Volgens mij is ze een Amerikaanse. In vol fietsornaat klimt ze op haar fiets. Heuvel op rijdt ze mij voorbij. Want zonder bagage is klimmen uiteraard een stuk gemakkelijker. Heuvel af rijd ik haar weer voorbij. Want dalen kan ik wel en dan werkt de bagage in mijn voordeel. Het busje passeert mij ook en stopt een kilometer of twee verder. Ik zie de Amerikaanse afstappen en weer instructies krijgen. Weer hetzelfde. Zij rijdt mij voorbij en ik haar weer. Omdat dalen in de meerderheid is, lig ik na een paar kilometer een heel eind voor. Ik sta een banaan te eten en water te drinken als ik het busje weer aan zie komen. Het stopt bij een cafeetje langs de weg. De Amerikaanse komt aan rijden en stopt daar ook. Ze verdwijnt in het cafeetje, met het idee dat ze een stuk Camino heeft gefietst. Niks is minder waar. Het traject dat ze heeft afgelegd heeft totaal niet de sfeer van de Camino. Het is een brede weg met veel verkeer. Totaal anders dan de kleine weggetjes die de Spaanse dorpjes in het binnenland aan elkaar rijgen. Ik ga maar weer ‘ns verder. De eindbestemming is bijna letterlijk in zicht. Bij de rotonde draai ik de oude weg naar Santiago op.

Steen bij grens van de gemeente Santiago.

Meteen zie ik de steen die de grens van de gemeente Santiago markeert. Ik maak er een foto van, met Beertje op de grote steen. Een pelgrim ziet dat en maakt een foto van mij en mijn fiets, staande voor de steen. Dan vertrek ik voor het laatste stukje. Tien kilometer. Na nog wat klimmen daal ik af naar Santiago. Het gaat best hard en ik moet bijremmen om niet uit de bocht te vliegen. Ik ken Santiago inmiddels voldoende om zonder kaart behoorlijk gericht naar de kathedraal te fietsen. Onderweg zie ik borden die de weg naar de camping aangeven. Daar ga ik straks naar toe. Op het grote plein voor de kathedraal (Praza do Obradoiro) staan, liggen, lopen en rijden veel pelgrims. En er zijn natuurlijk veel toeristen. Het weer is prima, dus iedereen is blij. Blij dat ze het gehaald hebben, blij dat ze er zijn. Er wordt druk gefotografeerd en gekletst. Ik word aangesproken door een Nederlandse. Ze vraagt of ik net ben aangekomen. Ja, antwoord ik. We wisselen wat ervaringen uit. Zij is ook een fietsende pelgrim, die ook via de route ‘langs oude wegen’ hier is aangekomen. Ze staat op de camping As Cancelas. Ik wil daar ook naar toe en ze wijst me de camping aan op haar stadsplatte-grond. Ze vertelt ook wáár ze op de camping staat.

Praza Obradoiro, ik ben er!!

Ik vraag haar een foto van mij te maken, met de kathedraal op de achtergrond. Prima. We nemen afscheid. Tot straks!! Ik wil ook een stadsplattegrond en ik wil een getuigschrift, een Compostela. Dat laatste eerst. Dus ga ik naar het pelgrimsbureau. Maar de situatie ter plekke is anders dan in 2008. Het pelgrimsbureau zit in een pand, vlak naast waar het in 2008 gevestigd was. Ik leid mijn fiets een binnenplaatsje op en parkeer ‘m ergens achterin. Er lopen veel pelgrims rond. Ik zie een loket voor verloren bagage. En een deur met een velletje papier waarop staat dat de balie op de 1e etage is. Daar ga ik naar toe.

Vooraan rechts de deur naar het Oficina del Peregrino

Ik verwacht een hele rij pelgrims die geduldig wachten tot ze aan de beurt zijn om hun Compostela te krijgen. Dat was in 2008 namelijk ook zo. Het uitschrijven van Compostela’s duurde toen best lang en daardoor ontstond er een wachtrij. Het Oficina de la Peregrinación heeft het proces ‘uitschrijven van Compostela’s’ grondig veranderd. Geen devoot kijkende priesterstudenten achter de balie maar knappe Spaanse meiden. Geen grote boeken waarin Latijnse namen staan, geen kans om al je voornamen te noemen waarna in deze boeken het Latijnse equivalent wordt opgezocht. Nee. Je overhandigt je ID-bewijs en de knappe juffrouw schrijft snel de namen die ze ziet staan op een verse Compostela. Gelukkig wel in het Latijn. Tenminste nog iets van de sfeer uit 2008. Het is in een mum gepiept. Dus ook geen mooie, bijna gekalligrafeerde letters. Mijn eerste twee voornamen (meer staan er niet op het ID-bewijs) zijn in een soort hanenpotenschrift op de Compostela gezet. Ja, nu begrijp ik waarom ik meteen aan de beurt was. Net als in 2008 doe ik een kleine donatie in de daartoe gereedstaande bus, in de verwachting een koker te krijgen waarin ik de Compostela kan bewaren. Maar zo werkt het ook al niet meer. Wil je een koker?, vraagt ze. Ik antwoord bevestigend. Dat is dan één euro. Ik had mijn donatie dus net zo goed in mijn zak kunnen houden.

Niet iedereen komt met de fiets aan op Praza do Obradoiro

Ik pak mijn fiets en zoek de VVV op in de Rúa do Vilar. Martin, de Nederlandse die ik op het plein zag, had me al gewaarschuwd. Er zijn twee VVV’s in deze straat. De ene is het Oficina de Información Turística Xunta de Galicia, de andere is de Sede de Turismo de Santiago. Allebei in de Rúa do Vilar, schuin tegenover elkaar. Ik ga binnen bij de VVV van de Xunta en vraag om een stadsplattegrond. Die hebben ze. Maar de schaalgrootte is zodanig dat de camping er niet op staat. Deze ligt aan de rand van de stad en valt net buiten de kaart. Ik vraag om een andere plattegrond waar de camping wel op staat. Die hebben ze niet, maar zegt ze, hier tegenover is een andere VVV. Ik ga naar de andere VVV. Ik denk slim te zijn en vraag naar informatie over camping As Cancelas. Dan zal ik wel een kaart krijgen waar deze camping op staat, redeneer ik. Maar nee hoor! Als ik informatie wil over de camping moet ik bij de andere VVV zijn, hier tegenover. Ik kom daar net vandaan en dus schakel ik over op plan B. Ik vraag naar een stadsplattegrond. Die hebben ze. En inderdaad, zoals Martin al had voorspeld, op deze plattegrond staat de camping wel aangegeven. Ik heb nu twee stadsplattegronden, ieder met hun eigen schaalgrootte. Dan wil ik naar de camping. Ik herinner me dat Martin me waarschuwde voor een steile klim. Ik kon beter een andere weg nemen. Maar welke weet ik niet meer. We zullen wel zien. Inderdaad, er volgt een behoorlijk steile klim. Ik schat ‘m zelfs op meer dan 10%. Langzaam, heel langzaam, fiets ik naar boven. Net genoeg snelheid om niet stil te vallen. Achter me zit een rij auto’s. De eerste durft me niet in te halen. Even later zie ik waarom niet. Achter de eerste auto achter mij zit een politieauto. En op het wegdek is een doorgetrokken streep gekalkt. De arme chauffeur durfde die niet te overschrijden om mij te passeren want dan zou hij de met de politie te maken krijgen. Er zal dus een fikse boete staan op ‘overschrijden doorgetrokken streep’.

De avond valt in Santiago

Na nog een klim bereik ik de camping. Zo’n drie kilometer van de kathedraal. Ik check in en krijg weer een papiertje dat ik morgenvroeg weer moet inleveren. Dan zoek ik de mij toegewezen plek. Op het perceeltje er naast staat een kleine tent. Zeer waarschijnlijk die van Martin. Ik zet mijn tentje op en ga even naar de campingkantine, want daar is wifi. Ik neem wat te eten en te drinken en gebruik de internetverbinding. Terug bij de tent ontmoet ik Martin, ze is inderdaad mijn buurvrouw. Dan terug naar de stad. In de Rúa do Franco neem ik een sangría. Vervolgens weer naar het plein. Links van de kathedraal is een soort tunnel. Halverwege is een trap die voert naar een plein links van de kathedraal. In de tunnel staat een doedelzakspeler, want de tunnel heeft een goede akoestiek. Heel leuk voor mooie muziek. Maar het onophoudelijke gejammer van de doedelzak verveelt al heel snel. Op het plein zie ik de Spaanse dame weer die ik zag in Portomarin en in Melide. Ze ziet mij ook en maakt een foto van mij en haar samen. Ze vindt het prachtig dat ik ruim 3.200 km heb gefietst. En Beertje kan ook niet stuk!  Ik leg mijn fiets vast aan de ketting voor het Hostal dos Reis Catholicos. Een van de duurste paradores in Spanje. Hij staat er veilig, want voor de deur van het chique hostal staat altijd wel een portier de zaak in de gaten te houden. Ik slenter door de stad. Inmiddels weet ik waar de belangrijkste winkelstraat is in het oude deel van Santiago. Daar hoop ik wat te vinden dat Beertje aan Monique kan geven. De prul heeft de lange reis zo goed doorstaan! En hij heeft zoveel aandacht getrokken. Ik zoek naar iets roze, de favoriete kleur van Momo. Ik twijfel sterk over de aankoop van een roze tas. Maar die is vrij groot. Nee, toch maar niet. Verderop is een winkeltje met sieraden. De meeste zijn van heel eenvoudige materialen. Het is geen chique winkel; je zou een deel van het assortiment als ‘prullaria’ kunnen betitelen. Maar ze hebben twee mooie, bij elkaar passende armbanden. Roze met zwarte accenten. Die neem ik.

Zonsondergang op Praza do Obradoiro.

Omdat Martin me half-en-half uitnodigde ’s avonds met haar en twee Engelsen mee te gaan eten wacht ik rond half acht even op het plein. Daar zouden ze verzamelen. Geen Martin te zien en dus zoek ik zelf een restaurant in de Rúa do Franco. Ik ben vroeg en dus de eerste gast. Omdat de keuken pas om acht uur open gaat heb ik de tijd tussen kwart voor en kwart over acht doorgebracht in de mooie tapasbar, ongeveer tegenover het restaurant. Daar heb ik een piementos de Perdón genomen. Geroosterde kleine groene paprikaatjes met zout. Net zoals in 2009 toen Ietje en ik ook in deze bar waren en er de goed Engels sprekende Spanjaard spraken. We hadden hem en zijn compagnon dagen eerder gesproken bij de sluizen in het Canal de Castilla. We bewaren mooie herinneringen aan deze twee ontmoetingen. In het restaurant neem ik vissoep en een entrecote. Ik krijg van de zaak orujo de hierbas als afsluiting. Of het aan de vissoep lag of aan iets anders, die nacht slaap ik slecht. Ik moet er ’s nachts uit omdat ik een voedselvergiftiging heb opgelopen. En dat komt me heel slecht uit. Maar op dit moment is er nog niks aan de hand. Ik ga daarom na mijn bezoek aan het restaurant terug naar het plein. Mijn fiets staat er nog. Om tien uur zal de Tuna de Derecho optreden in de galerij aan het plein tegenover de kathedraal. Ik film terwijl ze zich prepareren op hun optreden. Ook maak ik verschillende video-opnames terwijl ze hun liedjes zingen. Het eerste liedje heet toepasselijk ‘Santiago’. Daarna volgen er meer, o.a. ‘Viva Espagna’. Meteen moet ik denken aan Imca Marina. Wat na elven, het is donker, haal ik mijn fiets van ’t slot. Er zitten drie Santiagoschelpen onder de elastieken van de bagagedrager. Ik neem ze mee naar de camping. Ik verlaat het plein via de straat rechts van het Parador. Indien mijn gevoel voor richting me niet in de steek laat moet ik zo meteen uitkomen op een rotonde. Een rotonde verder is dan de afslag naar de camping. De weg loopt geleidelijk omhoog en na naar schatting één kilometer kom ik op een rotonde.  Het klopt helemaal. Ik kan zo naar de camping fietsen. Omdat het weer is veranderd breng ik mijn bagage op orde zodat die niet (te) nat wordt indien het gaat regenen. Dan nog even een tabletje en dan wil ik naar bed. Inmiddels is ook Martin terug op de camping. We praten nog wat op het campingweggetje voor onze tenten. Onze Franse overbuurvrouw reageert hierop. Ze wil slapen en ze is erg onvriendelijk. Martin biedt excuses aan maar die worden niet geaccepteerd. Martin geeft haar nog een sneer na in het Frans. Later zie ik de vrouw nog lang bezig in haar autootje. Zoveel slaap had ze dus ook weer niet. O, ja. Ik moet mijn luchtbed nog oppompen.

Het zal me een nachtje worden….

De kathedraal, Santiago bovenin, tussen de twee torens

35e dag, zaterdag 16 juli 2011. sightseeing Santiago de Compostela, 10 km.

juli 31, 2011

Ik pak de boel op

De dag begint slecht. Ik heb slecht geslapen en nog steeds behoorlijk last van mijn voedsel- vergiftiging. Ook is de lucht grijs en het kan ieder moment gaan miezeren of erger. Ik pak de boel op, neem nog een koffie in de kantine (er zijn geen croissants of napolitanas) en wil afrekenen. In het kantoortje ontmoet ik een pelgrim. Overduidelijk een wandelaar. Zijn oranje met rood-wit-blauwe vlag maakt duidelijk waar hij vandaan komt. Op zijn borst hangt pontificaal zijn getuigschrift, ingelijst in een plastic omhulsel. Hij is eerst aan de beurt. Het zal lang wachten worden voor ik kan afrekenen. De pelgrim heeft een bungalow geboekt, want heel de familie komt over. Hij is in Nederland vertrokken en via de Ruta del Norte in Santiago aangekomen. Een mooie prestatie. Maar zo goed zijn prestatie is, zo slecht is zijn Engels en Spaans spreekt hij al helemaal niet. Er is een probleem. Hij heeft twéé bungalows geboekt. Tenminste dat was de bedoeling. Maar er is er maar één gereserveerd. Hij wijt dat –zo zegt hij mij– aan het feit dat de andere bungalow voor zijn broer is. Die komt morgen per fiets aan en ook zijn familie komt over. Ze hebben dezelfde achternaam en dus zal dat de reden zijn waarom er maar één bungalow is gereserveerd. Hij begint het uit te leggen aan de Spaanse mevrouw van de receptie. Het gaat over zijn broer die komt en die Jan heet. Hij heet Piet. En over zijn zoon Klaas die de reservering heeft geregeld. En over het feit dat ze allemaal dezelfde achternaam hebben maar wel verschillende voornamen. Jan, Piet en Klaas. Vragend kijkt hij de Spaanse aan in de hoop dat ze al die namen uit elkaar kan houden en dat ze begrijpt hoe de familieverhoudingen in elkaar zitten. Een van de weinige Spaanse woorden die hij kent is hijo. His hijo Klaas has the bungalow gereserveerd and his name is Piet. My brother heet Jan!. Capisce? Dat laatste zegt hij uiteraard niet, dat denk ik als ik zijn verhaal aanhoor. De Spaanse wordt horendol. Ze begrijpt dat er nog een bungalow gereserveerd moet worden. Ze vraagt vanaf wanneer en voor hoe lang. Vanaf morgen, want dan komt zijn broer aan. Maar voor hoe lang dat weet hij niet. Dat weet zijn broer en die komt morgen. Ja, prima zegt de Spaanse, maar ik kan geen bungalow reserveren als ik niet weet voor welke periode. De pelgrim legt het nog eens uit. Weer komen zijn broer en zijn zoon voorbij. Met stijgende bewondering kijk ik naar de Spaanse dame van de receptie. Gelukkig voor mij komt er een collega want er staan inmiddels wel meer klanten te wachten. Ik lever mijn papiertje in, reken af en ben weg. Nog net vang ik op hoe de pelgrim opnieuw uitlegt dat zijn zoon de reserveringen heeft gedaan en dat alleen zijn broer weet hoe lang hij wil blijven. Succes ermee, denk ik en ik vertrek.

De pilaar met Santiago, er staat een hek omheen

Mijn bestemming is Hostal Mexico. Daar heb ik maanden geleden een kamer geboekt en in dit hostal heeft Soetens zijn inleverpunt voor fiets en bagage. Tussen elf en een uur is er iemand om de spullen in ontvangst te nemen. Ik check in en ik zie dat er iemand staat te wachten. Inderdaad een jongedame die namens Soetens mijn spullen kan aannemen. Mijn fiets zet ik in de parkeergarage en de spullen die ik met Soetens wil meegeven gaan in een doos. Naam en adres erop en klaar. De jongedame zal de fiets transportgereed maken: stuur gedraaid en trappers eraf. Handig voor haar dat er nieuwe trappers aan de fiets zitten. De oude zou ze er niet vanaf gekregen hebben. In de lounge van het hostal rekenen we af. Alles is geregeld, de rest van de dag is vrij. De pelgrimsmis is inmiddels voorbij. Heel jammer vind ik dat niet. Ik heb ‘m meegemaakt in 2008 en kan me het slingerende wierookvat goed herinneren. Ik wil nieuw ondergoed kopen en nieuwe sokken. Die vind ik in een winkel niet ver van het hostal. Dat ligt in het deel van Santiago buiten de oude binnenstad en ook de winkelstraat ligt in ‘nieuw’ Santiago. De voedselvergiftiging noopt me rust te nemen. Ik eet nauwelijks iets.

Steenhouwersconcours

Op het einde van de middag loop ik nog even naar het Praza do Obradoiro.

Daar is een steenhouwers- concours aan de gang. In neem stukje graniet mee dat een van de steenhouwers van een groot blok graniet heeft geslagen. Aan ’t begin van de avond gaat het weer meer regenen. Het grote plein ligt er nagenoeg verlaten bij. Weg zijn de pelgrims, weg zijn de toeristen. Voor morgen koop ik wat fruit; ik zal al voordat het ontbijt geserveerd wordt weg zijn. Vandaag ga ik vroeg naar bed.

36e dag, zondag 17 juli 2011. Santiago de Compostela – Beek en Donk, 3.5 uur vliegen.

juli 31, 2011

Ik ben vroeg wakker. Na een warm bad pak ik alles in een van de fietstassen. Die tas is vandaag mijn handbagage. Gisteren heb ik uitgevogeld waar de bus naar het vliegveld vertrekt en wat de vertrektijden zijn. Om half acht ben ik bij de halte en de bus vertrekt keurig op tijd. Om acht uur ben ik op het vliegveld. Ik bezoek meermalen het toilet. Tijdens het wachten aan de gate eet ik wat fruit. Aan boord gaan gaat snel en zonder problemen.

Overstappen op Madrid/Barajas

Na een uur en kwartier vliegen land ik op Madrid-Barajas, terminal 1. Daar kan ik meteen door naar de aansluitende vlucht naar Eindhoven. De wachttijd aan gate 50 is slechts driekwartier. Ik kies op beide vluchten dezelfde plek. Helemaal achterin. De laatste rij. Links van mij kan ik door het raampje kijken. De keuze voor deze plek is bewust. Ik kan dan namelijk als een van de eersten uitstappen via de achterdeur van het vliegtuig. Daarom ben ik ook een van de eersten van dit vliegtuig die in Eindhoven de grote hal binnen komt. De vlucht ging zeer voorspoedig; we hadden wind mee.

Ietje, Bart en Marieke, Stijn en Monique staan me op te wachten. Beertje en ik krijgen een hartelijke ontvangst. We vertrekken snel naar Beek en Donk. Daar heeft Ietje gezorgd voor wat te drinken en te eten. Ellis, Toine en oma zijn er ook. Ik besef dat dit het einde is van een lange, indrukwekkende, mooie en zeer voorspoedige reis. Om nog lang van na te genieten.

Epiloog

juli 31, 2011

Het is een fantastische reis geweest. In alle opzichten. Er was geen enkel serieus probleem. Veel interessante en leuke ontmoetingen. Veel gezien, veel meegemaakt.

Aan het einde van het verslag van mijn fietstocht naar Santiago in 2008 staat: “Zou ik nog ’n keer zulke tocht maken? Ik weet ’t niet. Niet volgend jaar, maar dat het er nooit (meer) van zal komen is niet zeker. De tassen en de tent liggen in de bijkeuken.”  En inderdaad. Niet in 2009, althans niet per fiets, maar wel dit jaar, 2011. Het was zeer de moeite waard. Alhoewel, moeite, ik heb het fietsen niet als ‘moeite’ ervaren. Het is een geweldige ervaring om helemaal alleen op je fietsje door de Pyreneeën te rijden. Met links en rechts, voor en achter, hoge bergtoppen. Of door Spaanse steden als Burgos en León. Heel apart. Het is ook heel mooi anderen te ontmoeten en te spreken. Mensen lokaal, maar ook andere pelgrims. En te genieten van de verschillen in smaak van simpele dingen zoals water en brood. En natuurlijk nog veel meer andere dingen.

Ik kom met ruim 1.000 foto’s en ruim 10 uur videomateriaal thuis. Daar kan ik een hele tijd mee aan de slag. Het zal nog een hele klus worden om vooral de video-opnamen te monteren tot een mooie ‘film’. Mijn tweede steentje ligt op de Cruz de Ferro. Daar zal het bij blijven. Die twee steentjes zijn mijn bijdrage aan de traditie. De fiets kan gerust zijn. Dit soort prestaties zal hij niet meer hoeven leveren. De tassen, de tent en andere spullen kunnen nu definitief de kast in. Ik zal ze er niet meer uit halen.

Stempels op een credential

 

Compostela